Me You and Everyone we Know is a Curator

Wat is de rol van de curator, het museum of de culturele instelling in het digitale tijdperk? Hoe kunnen we uit de overvloedig aanwezige visuele cultuur op internet kwaliteit selecteren? Hoe moeten we kunst en cultuur online presenteren?

Rond deze vragen hebben het Graphic Design Museum en ontwerpster Sophie Krier het symposium Me You and Everyone we Know is a Curator samengesteld. Het programma bestond uit twee prikkelende cultuurfilosofische betogen van Bruce Sterling en Andrew Keen geïllustreerd met case studies gepresenteerd door onderzoekers, kunstenaars, ontwerpers, critici en natuurlijk curators.

”Gothic hightech and favela chic” Bruce Sterling

De eerste lezing werd gehouden door science-fiction schrijver Bruce Sterling. Hij introduceerde twee mooie termen: ‘gothic high-tech’ en ‘favela chic’ om verschillen tussen twee generaties te duiden. Iedereen geworteld in de analoge media, mensen die nog weten waar een typemachine voor diende, maakt deel uit van de ‘gothic high-tech’. Musea en culturele instellingen hebben het geld en de middelen om zich op een technologisch superieure manier te manifesteren op internet, maar daar creëren ze nauwelijks relevante en weinig gebruikte toepassingen die bovendien al hopeloos verouderd zijn op het moment dat ze online gaan. ‘Gothic high-tech’ bestaat volgens Sterling uit ruïnes van dode, obsolete digitale technologie.

De generatie die opgroeit met mobiel internet, web 2.0 en ‘user generated content’ noemt hij de ‘favela chic’. Voor deze generatie telt alleen het nu, geschiedenis is niet interessant en ze wantrouwt autoriteit. Online is ‘favela chic’ per definitie in beta status (in ontwikkeling), goedkoop, slecht en lelijk gemaakt. Denk aan blogs, torrent sites, flame wars en spam. Hoewel dus technisch en esthetisch gezien een goedkoop rommeltje, zijn dit wel de sites waar mensen komen en waar het leeft.

Hoe moet je nu als museum de ‘favela chic’-generatie, deze ‘digital natives’ bereiken? Alles online gooien en volledig meegaan in de ‘favela chic’ betekent een zekere ondergang. Een combinatie van de twee paradigma’s zou de beste oplossing zijn, maar zo’n combinatie bestaat nog niet. Sterling sluit af met een optimistischere toekomstvoorspelling. Hij verwacht dat juist de generatie na de ‘digital natives’ uit romantische motieven weer geïnteresseerd zal raken in de analoge cultuur van hun grootouders. Daarom is het belangrijk dat, in de haast om collecties te digitaliseren, de analoge originelen niet vergeten worden.

“Reinventing the curator” Andrew Keen

Keen, auteur van The Cult of the Amateur, spreekt over dezelfde generatiekloof maar hij heeft het over de ‘cultural gatekeepers’ enerzijds en de techno-optimisten anderzijds, en bekijkt voor deze gelegenheid de kloof door een Marxistische bril. Vóór het digitale tijdperk kozen ‘cultural gatekeepers’ (curators, redacteuren, journalisten, uitgeverijen, televisiestations, filmmakers, platenmaatschappijen, enzovoorts) uit het onwaarschijnlijk grote cultuuraanbod wat goed genoeg was om gepubliceerd te worden. Zij beslisten op basis van hun opleiding, studie, ervaring, uitzonderlijke smaak of bijzonder inzicht en het publiek betaalde daarvoor als het een boek, cd of krant kocht.

In het tijdperk van digitale (re)productie, distributie en presentatie is de rol van de ‘cultural gatekeepers’ verdwenen, sterker nog deze worden gewantrouwd en gezien als vertegenwoordigers van een oude, elitaire en ondemocratische orde. Het resultaat is een onstuitbare brei aan cultureel aanbod waar niemand een kwalitatief oordeel over velt. Techno-optimisten brengen daar tegenover naar voren dat het fantastisch is dat alles nu online gratis beschikbaar is. Maar als alles gratis is, dan is alles tegelijkertijd ook waardeloos stelt Keen. Bovendien benadrukt hij terecht dat Google bijvoorbeeld (ook eigenaar van YouTube) ondanks zijn softe imago toch echt een bedrijf is met economische motieven. Een zeer kleine groep grote bedrijven is schatrijk geworden met de culturele producties die door gebruikers voor niets online gezet worden. Wat dit betreft is de theorie van Marx nog steeds toepasbaar. In ruil voor die ‘gratis’ maar tegelijkertijd waardeloze content verdwijnen er onafhankelijke en kwaliteitsgerichte (analoge) media, de kranten voorop. Gratis content zonder waarde vernietigt volgens Keen onze cultuur.

De oplossing ziet Keen in een herwaardering en nieuwe invulling van de rol van de ‘cultural gatekeepers’. Curatoren moeten historisch perspectief bieden, context geven, vergelijkingen maken en zo waarde toevoegen aan de cultuur. Maar ze moeten dan wel op de een of andere manier hun autoriteit bij het publiek terug zien te krijgen.

“Die gothic hightech, die faster!”

De betogen van Sterling en Keen zetten ook de gepresenteerde projecten uit de culturele sector, gericht op ‘digital natives’, in een pessimistisch licht. Julia Noordegraaf gaf bijvoorbeeld een presentatie over de Celluloid Remix-wedstrijd van het Filmmuseum en Beelden voor de Toekomst (project voor digitalisering van audiovisueel erfgoed). Historisch beeldmateriaal is in dat project online gezet met de oproep om er een remix van te maken. Leuk bedacht en goed bedoeld, maar het is waarschijnlijk niet toevallig dat de winnares curator-in-wording is aan een opleiding die nauw bij de wedstrijdorganisatie betrokken is. Celluloid Remix is daarmee een voorbeeld van zo’n ‘gothic high-tech’ ruïne die Sterling beschreef.

De website Mediamatic Travel, gepresenteerd door Willem Velthoven, is ook zo’n project gericht op ‘digital natives’ dat niet echt slaagde. Een steekproef wijst uit dat de meeste reisgidsen op de site maar één, hooguit twee fans hebben. Maar Mediamatic wist van de fysieke presentatie van de website wel een succes te maken. Met vele openingsfeestjes en een interessante tentoonstelling trekt de (op de website gebaseerde tentoonstelling) Amsterdam Biennale een groot en jong publiek. Datzelfde publiek kwam ook in grote getale af op Upload Cinema dat toegelicht werd door een van de initiatiefnemers, Dagan Cohen. Het succes van dit project ligt ook meer in het fysieke dan in het digitale domein. Het eenzaam internetvideo kijken op de computer transformeerde Upload Cinema namelijk tot een ouderwets gezellige bioscoopvoorstelling, compleet met explicateur, applaus, retro vormgeving en een borrel na afloop.

Volgens Keen zitten de kansen voor musea en culturele instellingen juist in dit soort niet-digitale ervaringen, zoals ook de verkoop van cd’s dramatisch slecht is, terwijl het concertbezoek toeneemt. Met openingsfeestjes, bijzondere evenementen en symposia valt geld te verdienen aan kunst, cultuur en erfgoed. Want, stelt hij, als reproducties gratis online beschikbaar zijn, wint het origineel aan waarde. En inderdaad blijkt, afgaande op het publiek dat bij dit soort evenementen aanwezig is, dat de ‘digital natives’ wel degelijk geïnteresseerd zijn in ‘analoge’ kunst en cultuur. Digitalisering en het online presenteren van museale collecties is onvermijdelijk, maar niet de enige methode om het hoofd boven water te houden in het tijdperk van digitale reproductie.

“Opinion is not criticism” Rick Poynor

Designcriticus Rick Poynor, oprichter van het tijdschrift Eye en medeoprichter van blog Design Observer, gaf in zijn presentatie een soort ‘quick scan’ van wat er online gebeurt op het gebied van designkritiek. Wederom leek er weinig om optimistisch over te zijn. Hij stelde dat er ontzettend veel visueel aantrekkelijke blogs en websites bestaan, maar concludeerde dat de meeste niet meer om het lijf hebben dan een afbeelding, een linkje en een heel klein stukje tekst met een mening. Van designkritiek is nauwelijks sprake, en de makers/schrijvers zijn ook zeker geen ‘cultural gatekeepers’.

Poynor benadrukt dat het schrijven van designkritiek een investering van tijd en geld vergt. Kennis, ervaring en een goede schrijfstijl komen niet zomaar uit de lucht vallen. Het gebeurt maar zelden dat er online een designcriticus doorbreekt, zoals Owen Hatherley. Hij kreeg naar aanleiding van het succes van zijn opmerkelijk getitelde blog ‘Sit Down Man, You’re a Bloody Dog’ ook betaalde schrijfklussen en een ‘ouderwets’ gedrukte publicatie.

Zowel Sterling, Keen als Poynor keerden zich dus tegen de stelling: ‘Me, You and Everyone we Know is a Curator’. Er zit een wereld van verschil tussen de zogenaamde decentralisatie en democratisering van het web – veelal uitgelegd en toegepast als: ‘mijn mening doet niet onder voor die van jou’ – en kennis van zaken die door studie, discussie, ervaring, talent en reflectie is opgebouwd. Kortom, er is wel degelijk een verschil tussen de professional en de amateur als het gaat om curatorschap.

De vragen waar curatoren van hedendaagse digitale cultuur (zoals ikzelf) mee te maken hebben, kregen weinig aandacht op het symposium. Hoe signaleer je alle interessante digitale uitingen? Zijn de selectiecriteria voor analoge collecties wel van toepassing op digitale producties? Musea en culturele instellingen die met die problemen worstelen kunnen wat dat betreft een voorbeeld nemen aan de selectiemethode van Upload Cinema. Iedereen kan via de website een internetvideo insturen naar aanleiding van het gekozen thema. De inzendingen worden vervolgens door een netwerk van curatoren, professionals en specialisten bekeken en op het thema gefilterd. Bezoekers die zichzelf hebben bewezen met goede inzendingen kunnen bovendien opklimmen tot curator. Op deze manier ontstaat een vorm van curatorschap dat profiteert van de voordelen van web 2.0 terwijl kwaliteit gewaarborgd blijft. In dat licht is het jammer er in de paneldiscussie geen tijd was om meer te horen over de plannen van een mogelijk veelbelovende samenwerking tussen Upload Cinema, het Graphic Design Museum en het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in die richting.

Liselotte Doeswijk, 12 januari 2010.

Het symposium vond plaats op 19 december in het Amsterdamse Paradiso. De publicatie van deze recensie werd vertraagd door een gecrashte computer. De onbetrouwbaarheid en korte levensduur van digitale techniek is nog een uitstekende reden om analoge methodes nog niet af te schrijven.

Het Graphic Design Museum gaf naar aanleiding van dit symposium een interessant boekje uit met opstellen en statements, Sophie Krier/Mieke Gerritzen (red), Me You and Everyone we Know is a Curator, Breda 2009, ISBN 978-90-72637-30-7.

Dit artikel verscheen ook op Designgeschiedenis Nederland (designhistory.nl)