Interview: Frans van der Aa, deel 1

Roy en ik spraken voor het boek Vorm van vermaak tientallen decorontwerpers, grafisch ontwerpers en andere mensen uit het vak. We hadden daar nog heel lang mee door kunnen gaan, maar erg moest ook een boek komen… Dus zijn er een hoop mensen die we niet of nauwelijks in het boek noemen. Gelukkig hebben we de website nog!

Vandaag het eerste deel van het verslag van de gesprekken die ik voerde met Frans van der Aa, die tussen 1975 en 1988 chef was van de Hoofdafdeling Ontwerp. Het boek vond zijn weg naar het kleine dorpje in Frankrijk waar hij sinds 2003 woont. Door een knieblessure was hij dit voorjaar aan huis gebonden en had hij de tijd om herinneringen aan zijn periode bij de NOS op te halen.

Het affiche is nog steeds in gebruik (en te bestellen in de webshop), Van der Aa : “mijn ontwerpen zijn niet erg flamboyant, maar wel solide.”

Frans van der Aa, geboren in 1939, volgde de opleiding bouwkunde aan de TH Delft. Daarna werkte hij vanaf 1966 als grafisch ontwerper bij studio HBM op de Leliegracht in Amsterdam. Van der Aa werkte daar onder andere aan de bekende campagne voor “Ooit een normaal mens ontmoet?” voor Stichting Pandora. Van der Aa kwam met het idee om de quote van Carmiggelt op zilver te drukken, het affiche wordt op deze manier een spiegel waardoor je je impliciet zelf afvraagt: ben ik zelf eigenlijk wel helemaal lekker? Het drukken van het affiche werd overigens een martelgang voor de drukker, herinnert Van der Aa: “de witte drukinkt pakte niet op het zilver, de letters vielen er telkens af.”

Hoe verzeilt Van der Aa van de snelle Amsterdamse reclamewereld in het Hilversumse omroepreservaat? Eind 1972 verschijnt in reclamevakblad Ariadne een paginagrote vacature voor een ‘chef Grafisch Ontwerp’. Hoewel de taakomschrijving wel in de smaak valt bij Van der Aa, staat het woordje ‘chef’ hem een beetje tegen. Gelukkig voor Van der Aa komen er op deze advertenties wel allemaal chef-types af. En juist dat type staat de ontwerpers tegen. Ze staan op gespannen voet met de hogere rangen binnen de NOS, als chef Jan van der Does de zaal van de decorontwerpers binnenloopt beginnen ze de Internationale te zingen. Op 31 mei 1973 plaats de NOS de vacature opnieuw, maar nu vraagt men om een “Energieke Vakgroepbegeleider”. Van der Aa reageert nu wel: “los van het feit dat ik mezelf wel energiek vond, klonk het deze keer wat minder autoritair en dat lag mij wel.”

Van der Aa bewaarde het kladje voor de sollicitatiebrief, nog geschreven op een kladblokje van HBM. De voorlaatste zin is eigenlijk een faux-pas in een sollicitatiebrief. Het ‘verschil van opvatting met de directie t.a.v. artistieke en maatschappelijke opstelling’ draait om de houding van Niek Hiemsta, één van de drie partners van het bureau. Van der Aa: “Hij wilde dat de studio ook ’s nachts beschikbaar was, als een reclameman dan ’s nachts een inval had, dan konden wij hem direct bijstaan. Een belachelijk idee. Hiemstra probeerde de medewerkers stuk voor stuk om te praten in de kroeg aan de overkant. Ik verbood de mensen van mijn team om aan hem toe te geven.” Voor de grafici bij de NOS, zelf in conflict met hun leiding, heeft die anti-autoritaire houding natuurlijk een grote aantrekkingskracht.

Hoewel de vacaturetekst van mei 1973 vraag om een “spoedige indiensttreding” duurt het bijna een jaar voordat de NOS Van der Aa aanneemt. “Ik kreeg in juni keurig een postkaart dat mijn brief ontvangen was. Daarna hoorde ik niets meer. In september belde de personeelschef en vroeg narrig ‘of ik nog interesse had’. Mijn brief had al die tijd gewoon in zijn la gelegen terwijl hij op vakantie was. Dat soort dingen waren vrij normaal; voor de personeelschef was het ondenkbaar dat iemand anders zijn verschrikkelijk belangrijke taken over zou nemen. Zo bewees hij dat hij onmisbaar was. Dilettantisme vierde hoogtij bij de NOS en dit soort rare toestanden bleven onbestraft.”

Zelfportret Gerard Vermue, begin jaren zeventig. Vermue tijdens een gesprek met zijn aankomend chef: “als ik dat kon dan kwam ik hier niet”

Van der Aa is de enige overgebleven kandidaat voor de functie, desondanks gaat de NOS niet over één nacht ijs. Van der Aa: “Het duurde allemaal heel erg lang, ik heb ongeveer negen gesprekken gehad. Één van de gesprekken was met een groep ontwerpers. Gerard Vermue was daar één van. Hij bekeek mijn portfolio en zei: ‘als ik dat kon dan kwam ik hier niet’. Een ironisch, maar aardig bedoelde opmerking: je bent gek als je hier komt werken. In maart 1974 begon ik eindelijk als chef van de afdeling grafisch ontwerp.” Van der Does, de man waar de ontwerpers mee overhoop liggen, zit ook bij één van die gesprekken, maar als Van der Aa in dienst treedt, is Van der Does vertrokken. De decorontwerpers kiezen collega Freek Biesiot als hun nieuwe vakgroepleider, maar Van der Does was tevens chef hoofdafdeling Ontwerp. Van der Aa neemt daarom samen met decorontwerper Dorus van der Linden die functie over. Daaronder vallen naast decorontwerp en grafisch ontwerp ook de maquette afdeling en de kostuumontwerper van de NOS.

De NOS, in het bijzonder de televietak, is in 1974 nog steeds niet helemaal volwassen. Dat is niet alleen te merken aan de leiding (vaak waren het de wat mindere broeders bij de radio die op televisie gezet werden), maar ook aan de huisvesting. In 1961 is gestart met het bouwen van het huidige mediapark in Hilversum. In 1967 zijn de eerste twee studio’s en een hal voor decorbouw af, maar de ruimte waar de grafische afdeling zal komen, is er in 1974 nog niet. De grafische afdeling huisde eerst in Bussum en vond daarna tijdelijk onderdak in de buurt van de nieuwe studio’s, in een vleugel op de begane grond van het TROS-gebouw op de Lage Naarderweg.

Van der Aa: “Het was juli 1974, ik was er dus nog maar nét. Ik loop door de gangen en iemand van de TROS spreekt me aan: ‘Hebben jullie al iets nieuws gevonden?’ Bleek dat de TROS het huurcontract had opgezegd. Ze waren zelf hard aan het groeien en konden de ruimte goed gebruiken. Binnen twee maanden zouden we eruit moeten, uitstel was niet mogelijk.  Het zou nog een paar jaar duren voor het nieuwe hoofdgebouw af was. Ik liep direct door naar het bureau van Arie van den Dool, Hoofd van Dienst TV-productie en zijn nieuwe adjunct Renardel de Lavalette. Op de een of andere manier was er geen mens van op de hoogte dat de grafische afdeling in augustus op straat zou staan, er was gewoon niemand die daarop had gelet. Paniek. De Lavalette en ik hebben direct alle makelaars in de omgeving afgebeld en toen vonden we te elfder ure een leegstaand pand aan de Larenseweg. Dat was een kale ruimte waar we met spaanplaat – dat een zeer penetrante geur verspreidde – kantoortjes en ateliers bouwden. Daar heeft de afdeling anderhalf jaar gezeten, een idiote verspilling van geld maar het was onontkoombaar.”

Wim Crouwel — Atelier 12. Beeldje voor beeldje.

Van 4 oktober tot 10 november 1974 was het werk van NOS Grafisch Ontwerp te zien in het Stedelijk Museum, Amsterdam in een tentoonstelling over animatie. De catalogus is een ontwerp van Total Design (Wim Crouwel en Daphne Duijvelshoff) en de animatie is van Jacques Verbeek, Karin Wiertz, Niek Reus. (Collectie: Bas van Vuurde)

Rond de tijd van die haastige verhuizing wordt duidelijk dat er een nieuwe chef van de hoofdafdeling Ontwerp moet komen. “Er werd een commissie ingesteld waarin ik ook zat, met een aantal andere vertegenwoordigers van de afdelingen. Er is bijna een jaar vergaderd onder voorzitterschap van Henny Greve. Uit de vergaderingen ontstond een profiel en er werd een vacature uitgegeven. Daarop kwamen veel reacties want het was een interessante baan, maar de kandidaten waren allemaal onder de maat. Toen vroeg de leiding van de NOS mij. Ik twijfelde, ik kwam daar pas kijken en ik had nog maar net een club van 40 mensen onder me. De hoofdafdeling ontwerp was 100 man: grafisch ontwerp, decorontwerp, maquettebouw en één kostuumontwerper. Bovendien was ik helemaal niet zo carrière gericht. Ik stelde twee voorwaarden: ik wilde één jaar proeftijd en een enquête onder de hele afdeling. Alle 98 medewerkers konden hun stem uitbrengen. Er stemde 97 mensen voor en één tegen. Dat was kostuumontwerper Robert Bos. Die had een goed argument; hij kende mij niet en stelde dat hij dus niet voor of tegen kon stemmen.”

Tussen Robert Bos en Van der Aa komt het trouwens allemaal goed. Ze werken later samen aan de realisatie van het Kostuumfundus, voor opslag, uitleen en onderhoud van de kostuums die in de loop der tijd gemaakt waren in opdracht van de omroepen.  Voorheen werden die door de omroepen zelf bewaard, wat natuurlijk niet erg efficiënt was.

In februari 1975 treedt Van der Aa aan als chef van de hoofdafdeling Ontwerp. Dorus van der Linden was niet zo enthousiast over de bestuursfunctie en weidde zich liever weer aan zijn vak. Het vinden van afdelingshoofden was altijd een lastige taak. Van der Aa: “De ontwerpers wilden iemand die in vakmatig opzicht aan de top zat. Ik wilde iemand die een afdeling kon managen. Het was geen makkelijke baan. Het betaalde bovendien niet veel meer dan de functie van de beste decorontwerper. Biesiot verdiende maar 70 gulden meer en kreeg daarvoor de verantwoordelijkheid over 50 mensen. Hij deed het tot in de jaren zeventig, maar het hij vond uiteindelijk veel gedoe voor weinig geld.” Biesiot degradeert dan ook op eigen wens weer naar decorontwerper. Cor Straatmeyer neemt het in 1977 van hem over.

Van der Aa: “We gingen op zoek, maar het was heel lastig om iemand te vinden. Straatmeyer was eerst productiechef onder Biesiot geweest en die hebben we toen maar gevraagd. De chef decor moest nauw samenwerken met de Programma Verdeel Commissie, waarin een aantal verkozen ontwerpers zaten. Het werk bij decorontwerp is namelijk heel complex. Het hangt heel erg af van het programma en de regisseur welke ontwerper het beste past. De commissie bekeek de aanvragen en verdeelde het werk. Op zich was het een heel eerlijk systeem maar de chef moest er wel op toezien dat het allemaal rechtvaardig ging. Er was één ontwerper die telkens gepasseerd werd bij promoties. Hij was het daar niet mee eens en kaartte dat bij mij aan. Eigenlijk had Straatmeyer dat aan moeten pakken, als chef had hij ook op moeten komen voor de mindere broeders.”


In 1976 mocht de NOS dankzij “Ding-a-dong” het Eurovisie Songfestival organiseren. De NOS pakte groots uit. Roland de Groot ontwierp een decor met (mechanisch) bewegende delen: enorme zwevende objecten die elk liedje een unieke choreografie en belichting hadden. Van der Aa: “Roland’s decor was een gigantische prestatie, de BBC kwam vragen of ze het decor over konden nemen.” De grafische verzorging was van Frans Schupp.
 

Op de grafische afdeling moet uiteraard ook een nieuwe chef komen als Van der Aa chef van de hoofdafdeling Ontwerp wordt. En dat is, net als bij decor, niet makkelijk. Van der Aa: “De ontwerpers waren lastig, ze vonden zichzelf dermate goed dat ze een chef wilden van het niveau van Wim Crouwel. Ze hadden een wat vertekend beeld van de kwaliteit van hun afdeling.” Van der Aa vraagt een ontwerper die hij kent uit zijn tijd in Amsterdam: Boudewijn Ietswaart. Van der Aa: “Ietswaart was een voortreffelijk kalligraaf en illustrator. De grafisch ontwerpers respecteerden hem zeer. Hij gaat van start tijdens de chaos van de hals-over-kop verhuizing van de afdeling van de TROS naar de Larenseweg.” Na zo´n twee jaar houdt Ietswaart het voor gezien, in een interview uit 2009 zegt hij dat hij de `meetingitis´ zat is. (Jong, Feike de. ‘The rediscovery of Boudewijn Ietswaart’ in Typo 37 autumn 2009.) Ruud Langezaal volgt hem op. Van der Aa: “Langezaal had meer plezier in het management, maar de afdeling vond hem weer niet goed genoeg. De meest geliefde chef was waarschijnlijk Willem Hillenius.”

Filmtitelontwerp van Piero Gherardi uit 1963. Chef Willem Hillenius organiseerde filmvertoningen voor de ontwerpers, zelf is hij groot fan van regisseur Fellini.

Van der Aa: “Hillenius viel met zijn neus in de boter. Niet alleen met het nieuwe gebouw en de trucage studio, ook met het EBU congres van 1981. Hillenius zag terecht dat de afdeling ingeslapen was en hij probeerde ze bij de les te brengen. Hij porde hun interesses op en moedigde veelzijdigheid aan met filmprogramma’s, bezoek aan tentoonstellingen. Daar waren ze hem dankbaar voor.” Hillenius krijgt het aantrekkelijk aanbod om de academie in Arnhem te leiden en neemt afscheid van een afdeling die hem liever niet ziet vertrekken. Hij krijgt een prachtig groot kunstwerk mee bestaande uit allemaal kleinere vlakken die door de ontwerper ingevuld zijn. Hillenius werkte tot zijn pensioen in 2010 bij ArtEZ. Bij de NOS werd hij opgevolgd door Henk Cornelissen.

Van der Aa: “Cornelissen was een goede ontwerper en een goede leider voor die afdeling. Ik vroeg hem toen hij een paar maanden aan het werk was om een verslag van zijn indrukken van de afzonderlijke ontwerpers te maken. Ik was benieuwd naar zijn mening over hun kwaliteiten, dat kon hij immers veel beter beoordelen dan ik. Hij was nog een buitenstaander en een betere vakman dan ik. Hij maakte een heel sec vakmatig verslag, heel eerlijk en to the point. Het was vertrouwelijk, dus we besloten dat hij het rapport met de hand zou schrijven, de enige kopie die hij maakte was voor hemzelf en het origineel ging naar mij. Laat hij nu de laatste pagina van het verslag op het kopieerapparaat liggen. Laat dat nu net de pagina over Henk Vermolen zijn. En dat was ook de eerste die het apparaat weer gebruikte. Hij las het en maakte er een hoop stennis over, het was een schande, vond hij. Toch kregen ze het verslag niet te zien.”

In 1987, vlak voor de reorganisatie van het facilitair bedrijf van de NOS, vertrekt Cornelissen naar de St. Joost academie. Van der Aa benoemd Jan Janiczak, “een zeer accurate man en een perfecte productiechef” als opvolger van Cornelissen. “Janiczak’s functie was een belangrijke, maar een beetje een onzichtbare en ondankbare functie” volgens Van der Aa. “Niet iedereen begreep de promotie, maar deze man had zich 20 jaar ingespannen, met nauwelijks waardering en dat vond ik niet terecht. Het leek mij met het oog op de toekomstige ontwikkelingen wel goed om op deze manier zijn positie wat te versterken.”

Het werk van Van der Aa omvatte uiteraard veel meer dan het zoeken en vinden van nieuwe chefs voor de decorontwerpers en de grafische afdeling. Maar daarover volgende week meer.

Lees ook deel 2 en deel 3!

Fietsen

Will Bakker mailde naar aanleiding van het vorige bericht deze foto’s door. Bakker was enkele jaren de ontwerper van Studio Sport (zie bijvoorbeeld de leaders van 1980 en 1985) en maakte in deze periode ook vaak de speciale leaders, zoals voor WK’s en de Tour de France. De leader in het vorige bericht is mogelijk van Rob van den Berg, zo laat hij weten. Bakker maakte wel de Tour de France leader voor 1985. Daarvan is helaas geen bewegend beeld meer te vinden, maar Bakker – naast ontwerper ook een verdienstelijk fotograaf – stuurde  deze ‘achter de schermen’-foto’s.

Fotograaf: Will Bakker

Bakker: “Voor deze leader werden bij de Gazelle-fabriek in Dieren een aantal fietsen geprepareerd in het speciaal door mij ontworpen Studio Sport-lettertype. Verder lieten we het logo op de fietsbroek drukken. De leader werd gemaakt samen met Ron Nieuwenhuys, jarenlang de geweldige regisseur van Studio Sport, waarvoor ik heel wat leaders heb gemaakt. Op één van de foto’s zie je hem in de rolstoel. Collega Ton Kingma speelde voor wielrenner.”

Fotograaf: Will Bakker

Heeft u thuis nog een vhsbandje liggen met opnames van de Tour 1985? Will Bakker en ik horen graag van u!

It’s art in the game

Vandaag is de laatste kans om de tentoonstelling ‘It’s art in the game’ bij Museum Hilversum te bezoeken. De titel zegt het natuurlijk al; de tentoonstelling gaat over de kruisbestuiving tussen kunst en games. Extra redenen om vanmiddag (vanaf 15.30) te gaan: er zijn lezingen, broodjes en het is gratis (check hier het programma). Gastcurator Alan Boom stelde de tentoonstelling samen, Strange Attractors verzorgde het ontwerp.

Novelty slides – de trailers van 100 jaar terug

De bioscoop bestaat al ruim honderd jaar en trailers natuurlijk ook. Bij het Museum of the Moving Image in New York was een kleine collectie van deze zogenaamde ‘novelty slides’ te zien: kleine glazen plaatjes die als dia’s in lantaarns geprojecteerd werden en die bezoekers attenderen op de nieuwe films. De ‘slides’ bevatten lege vlakken waar de data en tijden konden komen. En als er geen officiële dia was, dan voldeed het handschrift van de programmeur.

Nu vraagt de uitbater van de bioscoop of de telefoons uit mogen, vroeger was stilte ook gewenst, maar er werd bijvoorbeeld ook gevraag of de dames hun hoed af kunnen zetten en of u alstublieft niet niet op de grond zou willen spugen? En als de operateur de film verwisselde, moest er natuurlijk ook iets op het zwarte doek komen. Dit gebeurde allemaal met deze kleine glazen plaatjes.


Novelty slides uit de collectie van het Museum of the Moving Image, New York. Schenking van Glenn Ralston (één van de oprichters van het museum) en Joseph C. Sweet, Jr.

Meer:
– bekijk de collectie ‘coming attractions lantern slides’ en ‘Pre-cinema, movie related lantern slides’ van George Eastman House
– of ga naar Starts Thursday!, de website van verzamelaar en filmhistoricus Rob Byrne geheel gewijd aan ‘the art and history of motion picture coming attraction slides’

De nieuwe stoeptegel

Ondanks een somber wolkendek is het toch een mooie dag. Want vandaag is de presentatie van het boek Een eeuw van beeld en geluid: Cultuurgeschiedenis van radio en televisie in Nederland. Sonja de Leeuw, Huub Wijfjes, Bert Hogenkamp en enkele andere wetenschappers beschrijven in dit boek de sociale geschiedenis van radio en televisie in Nederland.

Een eeuw van beeld en geluid kan je in zekere mate zien als een vernieuwde uitgave van Omroep in Nederland: Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994 (red. Huub Wijffjes). Deze omvangrijke studie, door afmetingen en gewicht binnen televisiestudies ook wel De Stoeptegel genoemd, was jarenlang het enige boek wat de Nederlandse mediageschiedenis zo uitvoerig behandelde. Een eeuw van beeld en geluid is wat bescheidener van formaat, maar bestrijkt een grotere periode. Het start een paar jaar eerder en de ontwikkelingen van de laatste twee decennia komen ook nog aan bod.

Wat op het eerste oog opvalt aan het boek is de sobere beeldredactie. Omroep in Nederland dankte zijn formaat vooral aan de vele afbeeldingen. Inmiddels zijn die Ja zuster, nee zuster foto’s een beetje belegen geworden en daarom koos de redactie voor een hele andere aanpak. Op de foto’s staan objecten die een rol speelden in de geschiedenis van de Nederlandse omroep, denk aan ‘het hondenhok’ van Phillips, zendapparatuur van radiopionier Idzerda, een maquette van Sesamstraat, etc. Niet tegen een neutraal witte achtergrond maar in de omgeving waar ze zich nu bevinden: de depots van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Dit instituut is initiatiefnemer en uitgever van de publicatie en ondersteunt bovendien twee van de drie eerder genoemde wetenschappers. De collecties radio en televisie worden met name door digitaliseringsproject Beelden voor de Toekomst steeds beter toegankelijk. De collectie objecten staat veilig, maar onzichtbaar in de kelders van het gebouw. Het is mooi dat de redactie deze objecten op deze manier onder de aandacht brengt.

Hogenkamp, Bert, Huub Wijffjes en Sonja de Leeuw (red), Een eeuw van beeld en geluid: Cultuurgeschiedenis van radio en televisie in Nederland, Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid: 2012.

Bestellen kan bij de webshop van Beeld en Geluid (hier staat tevens een korte samenvatting van alle hoofdstukken).

Stanley Kubrick en Saul Bass 2

De tweede keer dat Saul Bass iets ontwierp voor een film van Stanley Kubrick was voor The Shining. In de Kubrick-tentoonstelling bij het EYE filminstituut krijgen we een inkijkje in dat proces. Naast twee brieven van de ontwerper zijn de eerste vijf schetsen te zien met het commentaar van Kubrick.

Titelontwerp The Shining met aantekeningen van Stanley Kubrick - Saul Bass, 1978. Collectie: The Stanley Kubrick Archive at the University of Arts London

De vijf ontwerpen zijn duidelijk aan elkaar verwant, allen zwart-wit en in dezelfde korrelige textuur die mogelijk verwijst naar de heg van het labyrint en telkens de titel en daarboven een afbeelding. Kubrick heeft op alle vijf de schetsen opmerkingen geschreven. Over een van de ontwerpen met een doolhof: “Too much emphasis on the maze, I don’t think we should use the maze in ads.” Over een ontwerp met een man, vrouw en kind tegen een achtergrond met stralen: “looks like science fiction film”. Over het ontwerp met een afbeelding van het hotel: “Hotel looks peculiar”. Maar vooral de grof korrelige structuur van logo en afbeeldingen, vond hij niet goed: “I don’t like the dots for the logo, it will not look good small. Even the size above is difficult to read” en bij een andere schets: “artwork too spread out, too sprawling, not compact enough.”

Op de begeleidende brief bij het artwork heeft Kubrick al drie suggesties gekrabbeld. De eerste is onleesbaar, de tweede meldt iets over “fog” en de laatste is simpelweg “face”. Bass maakt nieuwe ontwerpen. Het gezicht, wel in dezelfde korrelige (mistige?) trend verwerkt hij in de eerste letter van de titel. Het wordt, zoals ik in de vorige post al zei, geen iconisch beeld voor de film, zoals de opgeheven arm voor Spartacus (Kubrick, 1960) of de spiraal voor Vertigo (Hitchcock, 1958). Iconisch werden wel een aantal andere beelden en shots uit de film. Met name het vrolijk grijzende gezicht van Jack Nicholson als hij zijn vrouw met een bijl komt vermoorden (“Heeere’s Johnny!”), maar ook de meisjestweeling in blauwe jurkjes (deze kostuums staan ook in de tentoonstelling in het EYE!), het zoontje op zijn driewieler in een van de gangen (en het opvallende patroon van de voerbedekking in deze gang) zijn beelden die op het netvlies van de bezoekers bleven branden. Naast het affiche van Bass, verscheen daarom al snel een versie met een collage van shots uit de “Heeere’s Johnny”-scene. Wel met de typografie van Bass, maar zonder het gezicht in de eerste letter.

Stanley Kubrick en Saul Bass


Alternatieve titelsequentie voor 2001: A Space Odyssee, de maker liet zich “inspireren” door Saul Bass

Vandaag is de Stanley Kubrick tentoonstelling in het EYE filminstituut dan echt open en ook de films komen in roulatie. Vanavond draait bijvoorbeeld 2001: A Space Odyssee (1968) op het grote scherm.

In de tentoonstelling is artwork te zien van grafisch ontwerper Saul Bass. Hij werkte enkele storyboards uit voor Spartacus (1960), ontwierp de titelsequentie en het promotiemateriaal. De kracht van Bass was dat hij telkens een sterk grafisch beeld of symbool wist te vinden of creëren, bij Spartacus werd dat de strijdbaar opgeheven arm van Kirk Douglas met gebroken keten. Dit beeld speelde een centrale rol speelde in de promotie van de film. Bass was door Kirk Douglas binnengehaald, deze acteur was erg gecharmeerd van het werk van de ontwerper. Ook Kubrick was tevreden, maar pas twintig jaar later werkten Kubrick en Bass weer samen, toen Bass het affiche voor The Shining (1980) ontwierp. Dit affiche is iets minder sterk, de close-up van een maniakaal grijnzende Jack Nicholson door de toiletdeur werd uiteindelijk het iconische beeld voor de film in plaats van het door Bass gekozen beeld op zijn affiche. (Meer lezen in de volgende post over Bass en Kubrick)

YouTube staat vol met zogenaamde Saul Bass tributes, variaties, spoofs of hoe je het ook wil noemen. De meeste zijn studentenopdrachten en niet erg goed. Een uurtje surfen en veertig video’s later is het werk van Bass gereduceerd tot wat scheve balkjes, rommelige typografie en het gebruik van zwarte silhouetten. Hoewel sommige spoofs nog wel grappig zijn, kan je – als je het werk van Bass liefhebt – deze playlist maar beter niet bekijken. Het is jammer om te merken dat studenten Bass als inspiratiebron noemen, maar dan niet verder gaan het knippen en plakken van stijlkenmerken uit zijn bekendste filmtitelsequenties. Terwijl het unieke talent van Bass vooral lag in zijn strategie films te reduceren tot dat éne krachtige beeld, een beeld met de potentie om uit te groeien tot icoon voor de gehele film. Hoe bijzonder die gave is, bewijzen al die makkelijke pastiches op YouTube wel.


Alternatieve titelsequentie voor The Shining, de maker liet zich “inspireren” door Saul Bass

de Stargate sequentie

Morgen opent in het EYE filminstituut een tentoonstelling over het werk van regisseur Stanley Kubrick. Niet te zien is deze brief van Con Peterson aan Stanley Kubrick over John Whitney en de slit-scanner waarmee de legendarische Stargate sequentie uit 2001: A Space Odyssee gemaakt is. Want deze hangt tot 19 augustus 2012 in New York bij het Museum of the Moving Image.

Brief van Con Pederson aan Stanley Kubrick gedateerd 23 july 1965, Collectie: Museum of The Moving Image, NY

De brief maakt deel uit van een door Persol (brillen) gesponsorde tentoonstelling. Gastcurator Michal Connor koos 30 “magnificient obsessions”; regisseurs, acteurs, componisten, etc. die op een obsessieve manier met hun vak bezig zijn. Obsessief in positieve zin uiteraard. Douglas Trumbull is één van de uitgelichte filmmakers in dit tweede deel van de tentoonstelling (er zijn drie tentoonstellingen met elk 10 obsessies). Trumbull en Pederson (van de brief) werkten aan de special effects van de film en waren verantwoordelijk de zogenoemde ‘Stargate sequentie.’

In een concept versie van het script van 2001: A Space Odyssee, ook te zien in de tentoonstelling in New York, wijdt Kubrick maar een paar woordjes aan deze sequentie:

INT& EXT SPACE FOG – Fantastic voyage/ through astronimical wonders: the birth of galaxies, great red stars, misty nebulas, etc.

De regisseur liet dit element van het script met opzet open voor de ontwerpers en het special effects team.

Hoe visualiseer je een reis door tijd en ruimte? Trumbull bedacht dat de slit-scan techniek het beste zou zijn om de caleidoscopische effecten te creëren die hij voor ogen had. Belangrijk was dat de kijker de reis zelf zou ervaren en als het ware de ruimte in gezogen zou worden. In de tentoonstelling werd de slit-scan techniek als volgt beschreven: “slit-scan images are created by holding the shutter of a camera open while moving a slice of an image in front of it – similar to the streched-out effect created when a document moves while it is being scanned or photocopied.” Die uitgeveegde weergave van een object geeft de illusie van beweging weer waar Trumbull naar zocht.

Dit principe paste Trumbrull en zijn team toe op film. John Whitney, die enkele jaren eerder een analoge computer bouwde voor de productie van abstracte animaties, was al bezig met het experimenteren met de slit-scan techniek op film in plaats van foto. Ze bouwden een enorme installatie aangestuurd door een analoge computer die de bewegingen van de filmcamera ten opzichte van het achterdoek met artwork en het zwarte paneel met de smalle uitsparing berekende. Ik waag me verder niet aan een beschrijving van hoe het slit-scan filmen precies ging, deze illustratie laat zien hoe de installatie eruit zag. Voorbeelden van het originele artwork en het gefilmde slit-scan resultaat kan je hier zien.

Foto van een slit-scan apparaat op de set van 2001: A Space Odyssee (1968), Collectie Warner Bros. Inc.

Maar goed, de Stanley Kubrick tentoonstelling draait natuurlijk niet alleen om de Stargate sequence of 2001: A Space Odyssee, want Kubrick maakte nog wel meer meesterwerken; Lolita, A Clockwork Orange, The Shining en deze films zijn vanaf morgen allemaal op het grote scherm te bewonderen bij EYE aan het IJ.