70 of 85 jaar tv: De Philips-mensen bij de NTS

Het is 70 jaar landelijke televisie in Nederland en 85 jaar televisie in Nederland!

Na mijn bezoek aan Strijp-S en het Philips Museum in Eindhoven rees de vraag: wie waren eigenlijk de mensen die Philips uitleende aan de net opgerichte Nederlandse Televisie Stichting (NTS) om te helpen met ombouwen van het Irene-kerkje tot televisiestudio en het opleiden van radiomakers van de NSF en de omroepverenigingen tot televisiemakers?

Wil van Vlerken in het AD van 24-9-1955

Erik de Vries kennen we allemaal. Hij wordt, geheel terecht, gezien als de ‘vader van de Nederlandse televisie’. Op basis van zijn persoonlijk archief is er een uitstekende biografie over hem geschreven door Sonja de Leeuw (De man achter het scherm. De televisie van Erik de Vries. Boom:2008). Uiteraard was dat het eerste aanknopingspunt om die andere leden van de ploeg te vinden die met hem mee gingen naar Bussum. Slechts een paar worden bij naam genoemd in de biografie: producer Piet Beishuizen, programmaleider Jan Castelijns en technisch leider Wil van Vlerken. Veel meer dan dat zij betrokken waren bij de televisiekaravaan, later PET en in 1951 naar de NTS gingen, kwam ik niet te weten. Over Beishuizen en Jan Castelijns werd me al snel meer bekend, maar heel anders zat het met technisch leider Wil van Vlerken. Al zoekende, stuitte ik op het Oral History-interview – dat een 6 uur durende monoloog zou blijken – met Harry Heuts. Hij was, naast een fantastische verteller, ook één van die Philips-mensen. Gelukkig vertelde hij uitgebreid over zijn collega’s, waar ze aan werkten, wanneer en waar. Een fantastische bron van informatie!

Via Heuts kwamen de volgende PET/Philips namen naar boven: cameramannen Henk Boom (PET-cameraman die niet naar Bussum maar naar de VS ging) en Frans Marks (van de fotografische afdeling), lichttechnicus Cor Mutsaerts en technici Van der Spank, Jo Vermulst, Jan Gabel, Wim Göbel, Oscar Sillem. Hoewel niet in dienst van Philips, was ook de maquillage voor de eerste landelijk tv-uitzending in handen van een voormalig PET-kracht: Mery van de Pol.

Via Leo Akkermans’ geweldige publicatie Televisie. Beginjaren van een nieuw beroep (BOOM: 2003) kon ik het lijstje namen nog uitbreiden met cameraman Dick de Vilder en technicus Arend Woudsma. Volgens de laatste bestond het groepje technici uit Philips in eerste instantie uit vier personen, waarbij ik concludeer dat dan Woudsma, Van Vlerken, Mutsaerts en Heuts moeten zijn geweest. Iets later, specifiek voor de reportagetechniek, zijn daar volgens Heuts nog Gabel, Göbel en Sillem bijgekomen. Vermulst was vermoedelijk de assistent van Van Vlerken en nog niet duidelijk is of hij in 1951 een rol speelde in het Irene-kerkje en dat geldt eigenlijk ook voor Van der Spank over wie het lastig zal worden meer te weten te komen.

Het streven is nu om van al deze Philips-mensen een biografische pagina in de Beeldengeluidwiki te zetten. Twee mensen, Erik de Vries en Jan Castelijns waren al veel eerder door de wiki-redactie toegevoegd, de anderen heb ik de afgelopen weken geschreven. De bio’s zijn soms vrij compleet, maar helaas is het bij anderen – vooral de technici – zeer lastig om meer informatie te vinden. Weet je meer? Mail je aanvullingen en tips naar het bekende adres. De bedoeling is dat alle vetgedrukte namen hierboven blauw worden!

Testbeeld

Een fascinatie voor het testbeeld bracht me afgelopen maandag in het boeiende gezelschap van kunstenaar Markus Genesius en Sergio Derks, conservator van het Philips Museum. Buiten op het Strijp-S terrein in Eindhoven, voor de gevel van het Videolab, stond in een hoogwerker Markus te werken aan een reusachtige mural geïnspireerd op het testbeeld. Op de reling van het bakkie in de ene hoek een flinke berg gebruikt schilderstape, op de vloer een lading verfbussen en onder handbereik een aantal printjes van oude testbeelden.

Binnen vertelde Genesius bij een kop koffie over hoe het testbeeld op zijn pad kwam. Als grafiti-artist liet hij zich doorgaans inspireren door de omgeving, letters, het oppervlakte. Maar toen moderne kunstgaleries in toenemende mate interesse toonde voor zijn werk, begon hij ook op canvas te werken. Tijdens een grotere expositie, waar hij meerdere werken liet zien, realiseerde Markus dat een rode draad ontbrak. Die rode draad vond hij uiteindelijk in het testbeeld. Na tien jaar is zijn werk daardoor buitengewoon herkenbaar geworden. En de fascinatie is nog niet over, de kleuren, de cirkel en vierkanten, maar ook bijvoorbeeld de beeldlijnen van het scherm, moiree en ruis, het zijn ingrediënten waar hij nog jaren mee voort kan, vertelt hij desgevraagd.

Hij werkt nog op de manier van een graffiti-artist, intuïtief en zonder schets, zelfs gigantische murals, zoals die op de gevel van het Videolab ontstaan bij voorkeur uit de vrije hand. Ter referentie en inspiratie bekijkt hij zo nu en dan in de hoogwerker wat afbeeldingen van testbeelden die hij meestal bij zich draagt. Vaak is dat het Philips kleurentelevisietestbeeld, bekend als PM5544, maar ongelukkig genoeg pakt hij net op het moment dat de fotograaf van het Eindhovens Dagblad op bezoek is het Duitse ARD testbeeld. Oeps! Verschillende oud-Philipsmedewerkers klimmen in de pen voor een boze brief. De kunstredacteur van het ED voelt zich geroepen om het relletje te sussen, het is immers helemaal niet de bedoeling dat er een letterlijke reproductie van PM5544 op het gebouw komt te staan, het is een geheel nieuw werk en de kunstenaar maakt zelf wel uit waardoor hij zich laat inspireren. Stiekem genereert het relletje natuurlijk mooie aandacht voor het project dat door de Eindhovense culturele kwartiermaker Dave van den Berg is opgezet naar aanleiding van 70 jaar televisie. Zeventig jaar landelijke televisie, nuanceert Sergio Derks, want televisie begon natuurlijk al eerder, in Eindhoven!

Sergio neemt ons aan de hand van een aantal foto’s mee op een vogelvlucht van die eerste experimentele uitzendingen vanuit het NatLab. We zien op de foto’s het eerste testbeeld op de muur hangen, zwart-wit uiteraard. Het blijft fascinerend om te zien hoe daar in dat mini studio’tje de proto-vormgeving van de Nederlandse televisie al aanwezig was. Het testbeeld, dan het wapperende vlaggetje met Philips-embleem, omroepster Jeanne Roos naast een bosje bloemen. Voor haar tafeltje staat nog een titelkaart met een grafische achtergrond, mogelijk gebruikt voor overgangen. Al deze elementen gaan in 1951 met Erik de Vries, Jan Castelijns, Piet Beishuizen, Wim van Vlerken, Harry Heuts en andere Philips-mensen mee naar Studio Irene in Bussum.

Uiteraard hebben Markus, Sergio en ik het over het PM5544 testbeeld, dat, in tegenstelling tot eerdere testbeelden een electronisch tot stand gebracht beeld is, geen titelkaart dus. Alle onderdelen: het ruitpatroon, de dunne witte cirkel, de kleurenbalk, de zwart-witte streepjes, hebben een functie. En dat maakt het wellicht tot zo’n sterk ontwerp, Form follows function is immers het adagium in design. Sergio en ik filosoferen over het testbeeld als een symbolische deur naar de wondere wereld van televisie, een moment van rust en anticipatie voor- en na de drukte van de uitzendingen, maar voor Markus gaat het echt om de vormen en de kleuren, naar televisie kijkt hij nauwelijks.

Markus laat zich overigens niet beperken door de vormen en kleuren van testbeeld, ze vormen het uitgangspunt, maar geen absolute randvoorwaardes. En wat het kleurpalet betreft kan hij natuurlijk niet anders dan zich die vrijheid permiteren, want PM5544 is opgebouwd uit licht (red green blue) en de verf die hij gebruikt uit pigmenten (rood geel blauw). Dat verschil, tussen additieve (licht) en subtractieve (pigmenten) kleurmening is altijd een groot issue geweest voor de televisievormgevers. De eerste landelijke televisiedecorontwerper en latere chef van de Hoofdafdeling Ontwerp Peter Zwart zal er zich zijn hele televisiecarrière mee bezig houden. Vanaf de eerste uitzendingen brengt hij, in samenwerking met technische staf van de NTS en de gedetacheerde Philipsmedewerkers, in kaart hoe de echte kleuren in e studio over komen op de zwart-witmonitor. Een probleem is bijvoorbeeld een witte blouse, waar vanwege de licht ongevoeligheid van de eerste camera’s heel veel licht op staat. Het wit weerkaatst licht en straalt over. Witte blouses worden voortaan in thee geweekt. Een ander voorbeeld; als een actrice in de studio in een gekleurde jurk tegen een grijze decorwand staat, bestaat de kans dat jurk en decor in de huiskamer precies dezelfde grijstint zijn. Thuis ziet men alleen een zwevend hoofd en los dansende handen. Zwart ontwikkelt hiervoor een kleurenkaart die helpt dit soort problemen te voorkomen. Met behulp van de kleurenkaart kun je controleren wat de grijswaarde van een kleur is. Verder selecteert Peter Zwart een beperkt aantal grijstinten, zodat in de decors en grafiek die de eerste jaren in grijstinten geschilderd zijn – dat bespaart veel geld – altijd voldoende contrast waar te nemen is.

Als Philips in 1964 de plubicom kleurencamera’s ontwikkelt, worden diverse mensen van de omroepverenigingen en de NTS uitgenodigd om in de studio in Waarle, waar het Natlab inmiddels naar toe is verhuisd (nu is Waalre opgenomen in de gemeente Eindhoven) te komen kijken en experimenteren. Peter Zwart is een van die mensen. Kleurentelevisie is een openbaring voor de creatieven van decor en grafisch ontwerp, maar er zijn wel een aantal hindernissen te nemen die wederom te maken hebben met de vertaling van subtractieve naar additieve kleuren. Zwart gaat op zoek naar ‘betrouwbare’ kleuren, dat wil zeggen; kleuren die zowel in de studio als op beeld hetzelfde resultaat hebben. Zo kom je bij het ontwerpen van een kleurenpalet niet voor akelige verrassingen te staan. Een nieuw kleurensysteem en bijbehorend verfmengsysteem ziet al snel het licht. Op de boekjes die aan alle creatieven van de hoofdafdeling Ontwerp en de decorateliers worden uitgedeeld, prijken zowel het Philips als het NTS (in latere versies het NOS) embleem.

Ik schets de hele geschiedenis in grote stappen en toon snel de kleurenstalen en boekjes van het opleidingsinstituut van de NTS/NOS, want Markus moet weer aan het werk. Ik weet nog wel te vertellen dat na Peter Zwart, die zich al uitermate lang, grondig en uitvoerig in deze kleurenproblematiek had gestort, zo’n tien jaar later alles nog eens opnieuw werd gedaan door Herman Meijer. Blijkbaar is er iets met kleuren en televisie waar mensen zich een beetje in kunnen verliezen. Markus snapt dat wel, zo legt hij uit dat hij eens voor een opdracht in Spanje ontdekte dat daar de kleuren van zijn vaste verfleverancier Montana anders waren. Dat was een vreemde ervaring waaruit bleek dat hij toch wel erg sterk gehecht was aan zijn ‘eigen’ kleuren.

Voor Markus komt alles samen in deze mural hier op de geboortegrond van het testbeeld. Het brutalistische gebouw is het perfecte canvas en met de historische informatie van Sergio Derks en mijzelf stapt hij weer in de hoogwerker om nog een paar uur door te spuiten. Zaterdag 2 oktober, de jubileumdag van 70 jaar landelijke televisie, is het af en wordt het onthult. In het Philips Museum worden dat weekend nog een aantal van zijn werken tentoongesteld en zijn er leuke activiteiten in het kader van 70 jaar landelijke televisie.

Meer info:

Poème électronique

Dinsdagavond gaf Kees Tazelaar een lezing op uitnodiging van het NIMk en de Nan Hoover foundation over zijn onderzoek naar en reconstructie van audiovisuele kunstwerken. Hij vertelde onder andere over het Phillips paviljoen op de wereldtentoonstelling in Brussel 1958. Philips wilde daar haar elektronische apparatuur demonstreren “die een nieuwe kunst met onbegrensde mogelijkheden inluidt, namelijk het elektronische samenspel van licht, kleur, beeld, woord en muziek in de ruimte.” De hiervoor aangetrokken architect Le Corbusier stelde een team samen bestaande uit architect Iannis Xenakis, componist Edgar Varèse en cinematograaf Philippe Agostini. Zij werkten in Eindhoven maanden lang aan het gezamenlijke kunstwerk. Het ‘Poème électronique’ was een groot succes, naar schatting bezochten z’n 2 miljoen mensen het audiovisuele spektakel. Na de tentoonstelling werd het paviljoen afgebroken en viel het ‘Poème électronique’ uiteen.

Tazelaar vertelde uitgebreid over zijn onderzoek naar en reconstructie van het ‘Poème électronique’. Met alle herontdekte puzzelstukken en nieuwe inzichten maakte Tazelaar en een internationaal team van onderzoekers een virtuele versie van ‘Poème électronique’. Het paviljoen werd in virtual reality nagebouwd en in die ruimte werden geluid en beeld opnieuw geprojecteerd. Deze reconstructie benadert de ervaring die de bezoeker van het echte paviljoen in 1958 gehad zal hebben. Het project werd in 2005 afgerond, maar op de website is nog het een en ander aan onderzoeksmateriaal te vinden en in onderstaande reportage zijn enkele fragmenten van de virtuele versie te zien.

Opvallend aan het ‘Poème électronique’ vind ik dat geluid en beeld minder synchroon lopen dan wij in 2011 gewend zijn. Op de mastertape met de muziek stonden ook sporen die aanwijzingen gaven voor film en licht, zo valt te lezen op oa. wikipedia. Maar vermoedelijk verliep de elektronische aansturing van de projectoren minder goed dan de bedoeling was of werden ze toch gewoon handmatig bediend. Dat laatste lijkt aannemelijk als ik kijk naar het script voor de uitvoering (in bovenstaande reportage te zien op 4:20).

Dit script is een lijst gebaseerd op seconden. Per periode van vijf seconden staat globaal beschreven wat er te zien is, bijvoorbeeld: “Ballet van mechanische elementen afgewisseld met dieren, ogen van uilen, stieren, etc.” Daarnaast een lijstje nummers die corresponderen met de desbetreffende dia’s, glasplaatjes en/of filmfragmenten. Aan de opmaak van het document te zien, corresponderen deze nummers niet direct met de seconden ernaast. Het script beschrijft dus niet seconde voor seconde het tijdschema van het evenement, zoals in de reportage gezegd wordt. Binnen vijf seconden moesten technici dus een aantal dia’s, kleuren of films laten zien, maar op welke seconde precies of bij welk geluid stond niet beschreven. Bovendien staan er op het script geen annotaties met betrekking tot belangrijke veranderingen in de muziek. Dat verklaart waarom de muzikale en de visuele composities in de uitvoeringen van 1958 naar huidige maatstaven verre van synchroon liepen. Wellicht stond synchroniciteit niet hoog op de agenda. ‘Poème électronique’ is immers een kunstwerk van meerdere kunstenaars -met name Le Corbusier en Varèse- die elk hun persoonlijke signatuur op het werk hebben achtergelaten.

Wat is de betekenis van het ‘Poème électronique’ voor hedendaagse kunst en vormgeving? In 2009 organiseerde het mediakunstfestival STRP in Eindhoven een bijeenkomst over deze vraag en ook de laatste editie van het festival besteedde aandacht aan het kunstwerk. In het programmaboekje van STRP 2011 staat: “In dit multimediakunstwerk ‘avant la lettre’ wordt met beeld, geluid en licht een utopische toekomst geschetst door de komst en beschikbaarheid van nieuwe technologieën.” Het ‘Poème électronique’ wordt gezien als een van de eerste multimediale kunstwerken en is dus een belangrijk ijkpunt voor deze specifieke vorm van kunst. Maar tegelijkertijd wijst het werk vooruit, naar een toekomst waarin nog veel meer mogelijk zal worden.

Het recente autonome werk van Jaap Drupsteen valt in deze traditie en toekomstvisie te plaatsen. In zijn video-mappings op orgels komen eveneens architectuur, muziek en beeld bijeen. Dankzij de technologische kennis van Drupsteen is de synchronisatie van geluid en beeld tot in de honderdste seconde precies. Zijn laatste optreden tijdens het Beeldbuisfestival in Zwolle is geen gezamenlijk kunstwerk, Drupsteen componeerde zowel het beeld als de muziek (orgel en elektronisch). Dat deed hij ook nog eens grotendeels gelijktijdig, dat wil zeggen dat de muziek bepaalde beeldelementen direct digitaal beïnvloedde. Met behulp van video-mapping software mat hij de de vorm van het driedimensionale orgel, zodat de projectie van het beeld daarop afgestemd kon worden. Van dit soort geavanceerde mogelijkheden konden de technici van Philips in 1958 alleen maar dromen. Maar dat betekent niet dat multimediale kunst nu uitontwikkeld is. Pioniers zoals Le Corbusier, Varèse en Drupsteen zullen altijd de grenzen van wat mogelijk is op blijven rekken.