Afgelopen week was ik op bezoek bij Freek Biesiot. Hij schonk een aantal jaren geleden zijn archief met decorontwerpen, bouwtekeningen, foto’s, documentatie en enkele maquettes aan het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid. Door omstandigheden bleef de kar met verhuisdozen onaangeroerd in de decorhal van Hollandse Handen staan.
Maar er is nu weer schot in de zaak. Biesiot en ik gaan de hele collectie doorspitten, bekijken, registeren en (voor een deel) fotograferen. Een belangrijk werkje want zo weten we zeker dat het straks goed terug te vinden is in de depots van Beeld en Geluid. Natuurlijk gaan we de schenking ook gelijk laten zien. We selecteren een aantal topstukken en presenteren deze hier en op de site van Beeld en Geluid en de beeldengeluidwiki.nl.
De schenking bevat zo’n 40 jaar aan decorontwerpen. Van een realistische set voor dramaseries als Het wassende water tot het onbruikbare absurdistische decor voor Barend is weer bezig! en de streng modernistische decors voor actualiteitenprogramma’s in de jaren zestig, alle stijlen, genres en periodes zijn vertegenwoordigd.
Een deel van de schenking staat dus in een grote gele kar bij Hollandse Handen (te zien in deze KRO Goudmijn reportage uit 2010), maar Biesiot heeft in zijn nieuwe huis in Den Haag ook nog enkele mappen en dozen staan. Ik kon hier afgelopen week maar een korte blik op werpen, maar het zag er allemaal veelbelovend uit. We gaan het nog moeilijk krijgen bij het selecteren van de topstukken! Hieronder zie je alvast wat voorproefjes.
Dankzij het onvolprezen Craigslist een fijn (gratis) appartement in Quartier Latin. Een zeer onderhoudende dag op het INA, georganiseerd door de Television Studies Committee van het FIAT-IFTA.
De conferentie was tweetalig. Achter in de zaal zaten twee vertalers in een glazen hokje, formaat van een flinke kledingkast. Die luisterden en vertaalden live de presentaties die wij dan via de koptelefoon tot ons konden nemen. Een hele aparte ervaring. Ik wordt altijd erg lacherig van nasynchronisatie, maar hier klopt de mimiek natuurlijk ook niet. En je hebt als luisteraar geen tijd om te lachen want je moet heel goed opletten. Als ik heel eerlijk ben, heb ik hierdoor van de Franse presentaties erg weinig meegekregen. Maar de meeste presentaties waren gelukkig (voor mij) in het Engels.
En toen was ik aan de beurt, lekker kort, maar het viel blijkbaar wel in de smaak. De organisatie besloot mijn paper de ‘TSC-award’ toe te kennen, nu mag ik mijn presentatie later dit jaar nog een keer houden tijdens de FIAT/IFTA world conference in Dublin.
Mijn presentatie ging over het gebruik van kleur in de zwart-wit periode op de grafische afdeling van de NTS. Ik had als soort case-study een prachtige titelrol van Ton Holst genomen uit de collectie van Beeld en Geluid en heb vervolgens geprobeerd daar zoveel mogelijk over te weten te komen. Een van de vragen die voor mij nog steeds niet helemaal opgehelderd is: waarom bestaat er zoveel tele-recordings zonder titelrol en aftiteling? Deze rollen werden immers live in de studio afgedraaid voor een van de camera’s en wel gewoon uitgezonden… dus dan is er echt moeite gedaan om ervoor te zorgen dat ze NIET op de tele-recording kwamen. Maar waarom dan? Ik ben er nog niet achter…..
De avonturen van de boze heks in de Beeld en Geluid Experience
Animatieserie De verhalen van de boze heks (gebaseerd op de verhalen van Hanna Kraan, geproduceerd door Nuon Media voor de VPRO, 1995) is terug in de Beeld en Geluid experience én op televisie. Deze serie is vooral geschikt voor de wat kleinere kijkertjes, maar ook voor animatieliefhebbers is het genieten.
Still uit Lotte Reinigers “Die Abenteuer des Prinzen Achmed” 1923-1926
Mijn favoriete paviljoen bij Beeld en Geluid was altijd “De verbeelding”. In de donkere gangen van dit deel van de tentoonstelling – pardon: Experience – werd de bezoeker ingewijd in de magie van het film en tv-maken. Er was te zien wat je met een blue-screen kan doen, hoe je geluideffecten maakt, hoe je met behulp van belichting de sfeer en uitstraling van een decor kan beïnvloeden. En er stond een opstelling uit De boze heks. Zo kon je zien dat de serie op ouderwets analoge manier gemaakt is, met uit papier geknipte silhouetten van de heks, egel en andere hoofdrolspelers. Eigenlijk precies hoe Lotte Reiniger dat in 1923 ook deed voor The Adventures of Prince Achmed. Zonder de achtergronden van Oskar Fischingers ‘Wax Slicing Machine’, maar met met kleine takjes, mos en plankjes nagebouwd bos en hutje op mini-formaat.
Het paviljoen werd verbouwd, maar gelukkig schrijft Bart van der Linden, hoofdredacteur van de Experience dat niet alleen De verhalen van de boze heks, maar ook een aantal andere onderdelen uit “De Betovering” terug zullen keren. Vooralsnog moeten we het doen met de betovering van de boze heks.
Aankondiging van de tentoonstelling over Eppo Doeves politieke prenten over de crisis in het Persmuseum
Vanavond opent in het Persmuseum een tentoonstelling van Eppo Doeves spotprenten over crisis en de Nederlandse economie. Maar Doeve was niet alleen politiek tekenaar, hij ontwierp decors en kostuums, bankbiljetten, postzegels, affiches, boekomslagen, maakte monumentale muurschilderingen, illustraties, schilderijen én hij werkte regelmatig voor televisie.
Jop Euwijk, initiator van de tentoonstelling en het onderzoek naar Doeves nalatenschap, vertelde al over het televisiewerk van Doeve tijdens het symposium /boekpresentatie in april 2011. Doeve is regelmatig als illustrator of als gast op televisie te zien. De meeste mensen kennen hem van de fabels die hij samen met Alexander Pola maakte voor Attentie (NCRV) in de jaren zestig en Hier en Nu (NCRV) eind jaren zeventig. Maar Doeve was al op 2 november 1951 op televisie, dat is één maand na de officiële eerste Nederlandse televisie uitzending.
Illustratoren worden in de jaren vijftig regelmatig uitgenodigd om voor de camera hun ‘kunstje’ te vertonen. Zo zien we op de foto’s uit het archief van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (tv-opnames uit de jaren vijftig zijn er bijna niet) onder andere ook Cees Bantziger en Frans Lammers verschijnen. Er werden niet alleen veel illustratoren uitgenodigd, de foto’s laten ook zien dat ze volop experimenteren met vormen en technieken. Ze tekenen live op schildersezels of lange horizontale rollen met papier, soms met meerdere illustratoren tegelijk, er wordt in spiegelbeeld getekend op doorzichtig papier dat recht voor de camera hangt, ze gebruiken installaties met draaischijven en glazen plaatjes, en maken tekeningen met onderdelen die met behulp van schuifjes, ijzerdraadjes en splitpennen kunnen bewegen. Kortom, men is op zoek naar manieren om illustratie aantrekkelijk te maken voor televisie.
Bewegende illustratie bestond natuurlijk al veel langer. Animatiefilms bestaan al vanaf de vroege dagen van de uitvinding van film. Hoewel televisie zich qua vorm en inhoud baseert op bestaande media, zoals theater en radio, is het toepassen van filmische technieken lange tijd niet of nauwelijks mogelijk. Het produceren van een animatie kost immers veel tijd en geld. En daarvan is in de jaren vijftig continue een groot gebrek. Aan de diversiteit van de eerder genoemde voorbeelden en de hoeveelheid illustratoren in televisieprogramma’s blijkt dat de behoefte aan animatie, bewegende grafiek en/of illustratie leidt tot allerlei inventieve manieren om live ‘bewegende illustratie’ te creëren.
Foto’s van een televisieoptreden van Eppo Doeve in de jaren vijftig. Naast hem staat omroepster Tanja Koen (NCRV). Collectie: Persmusuem
Doeve is buitengewoon geschikt voor televisie. Niet alleen kan hij snel tekenen – een belangrijke voorwaarde voor televisie – hij kan daarnaast nog veel meer ‘kunstjes’. Hij kan bijvoorbeeld met twee handen tegelijkertijd tekenen, of ondersteboven, hij kan musiceren en heeft een gezellige uitstraling. Bovendien is hij door zijn ontwerp van de Nederlandse bankbiljetten na de Tweede Wereldoorlog een bekende Nederlander geworden. Hij heeft programmamakers dus veel te bieden.
De prominente rol voor illustratie en illustratoren op televisie zoals in de jaren vijftig lijkt in de loop van de jaren zestig te veranderen. Televisie professionaliseert, groeit hard en de NTS afdeling die titels, illustraties en decors verzorgd, groeit navenant. Het is onduidelijk hoe deze ontwikkeling zich precies verhoudt tot de afnemende prominentie van andere illustratoren op televisie. Misschien maken programmamakers liever gebruik van de ‘gratis’ diensten van de NTS-ers of misschien raakt de illustrator die zijn of haar kunstje doet in een programma simpelweg uit de mode. Hoewel illustratie niet van het beeldscherm verdwijnt, verdwijnt langzaamaan de illustrator uit de spotlights.
Maar dat geldt niet voor Doeve, de ‘duivelskunstenaar’ die alles kan. Door zijn dubbele rol als illustrator en bekende Nederlander blijft hij tot eind jaren zeventig een graag geziene gast bij radio en televisie. Ook na zijn verlijden in 1981 besteden veel programma’s aandacht aan zijn nalatenschap. De komende maanden krijgen we de kans op (opnieuw) kennis te maken met Doeve.
Vanaf vanavond tot 1 september is een klein deel van Doeves nalatenschap te zien in het Persmuseum. Later, van 14 juni tot en met 14 juli, is bij Arti et Amicitiae een veel grotere en gevarieerde selectie van zijn werk te bewonderen. Ook aan Doeves televisie illustraties en andere optredens wordt dan aandacht geschonken. In de tussentijd zal ik op vormvanvermaak.nl en eppodoeve.nl af en toe inhaken op Doeve en zijn geschiedenis op de Nederlandse televisie.
Een aantal weken geleden sprak ik met Femke Herregraven (Bitcaves) over de huissttijl voor kunst/muziek/wetenschaps-festival Sonic Acts (hier na te lezen: Bitcaves and the Dark Alphabet). Ze vertelde toen ook iets over de projecten waar ze op dat moment mee bezig was Taxodus, een spel over belastingontduiking en een samenwerking met Tegenlicht. Die Tegenlicht uitzending is aanstaande maandag op televisie en Taxodus het spel gaat na de uitzending online.
In het gesprek werd al snel duidelijk dat het label “ontwerper” voor Herregraven te beperkt is. Aan haar ontwerpen gaat uitgebreid en diepgravend onderzoek vooraf en de ontwerpen leidden meestal weer tot nieuwe vragen en vervolgonderzoek. “Design and research” dus.
In Taxodus verplaats je je als speler in een multinational, Google of Starbucks bijvoorbeeld. Bijgestaan door adviseurs kies je legale constructies met brievenbusfirma’s en dochterondernemingen via belastingparadijzen als Luxemburg, Bonaire of Nederland de route waarbij je het minst belasting hoeft te betalen. De enorme hoeveelheid research die nodig was voor het aanleggen van de database achter Taxodus bracht de ontwerpers in contact met andere onderzoekers die zich met deze schimmige wereld bezig houden, zoals Tegenlicht-regisseur Marije Meerman. En zo ontwierp Bitcaves dus ook de graphics voor de Tegenlicht uitzending van aanstaande maandag.
Maandag 25 maart om 21.00 op Nederland 2: Tegenlicht: De Tax Free Tour. Aansluitend gaat Taxodus.net live en kan je het belastingontduiken zelf onder de knie krijgen. Meer over de VPRO belastingweek bij vpro.nl
In het boek Vorm van vermaak besteedde Roy en ik de laatste twee pagina’s aan de vormgeving van Nederland 1, 2 en 3. We maakte een handig overzichtje en schreven de onderstaande tekst. (Het leest natuurlijk prettiger als je het boek voor je neus hebt, dus je kan ook gewoon even naar de winkel lopen en er eentje aanschaffen voor het luttele bedrag van 8 euro.)
Vormgeving is er om te vertellen wie je bent. Om je te profileren tegenover de rest. Dus zolang Nederland maar één net heeft, bestaat er helemaal geen netaanduiding. Vanaf 1964 (bij de introductie van Nederland 2) komt er enige vorm van vormgeving per net. Een titelkaart met simpele typografie is dan nog genoeg, een net heeft geen eigen gezicht. De omroepverenigingen hebben elk hun eigen uitzendavond en bepalen met hun stationcalls, programmaoverzichten en omroepsters hoe de avond eruitziet. Pas in 1988 begint daar verandering in te komen. Commerciële zenders bieden ander soort programma’s en ook een andere manier van programmeren. Avonden worden zo geprogrammeerd dat de kijker elke avond rond dezelfde tijd ongeveer dezelfde soort programma’s kan verwachten; het horizontaal programmeren doet zijn intrede.
In dit licht besluiten de KRO, NCRV, VARA en EO in 1988 samen op het eerste net uit te zenden. De gezamenlijkheid wordt gevisualiseerd door de zenderopening en -afsluiting. Twee deuren gaan open en’s avonds weer dicht. De ontwerper, Theo Dijkslag: ‘Deze netstyling was vrij letterlijk een doorgeefluik voor de omroepen, hun eigen identiteit bleef daarnaast gewoon bestaan.’ Op Nederland 2 komen de TROS, AVRO en Veronica tot een vergelijkbare samenwerking. De VPRO blijft op zondagavond echter zijn eigen gang gaan. De NOS en de niet-ledengebonden zendgemachtigden op het nieuwe Nederland 3 hebben het makkelijker. Geen ledenbetekent: niet hoeven vechten voor herkenbaarheid. Will Bakkers Nederland 3-piramide verandert dan ook moeiteloos in de logo’s van TELEAC, RVU, NOS. Het zijn de eerste kleine (en soms wat moeizame) stapjes in een proces dat in totaal ruim vijftien jaar in beslag zal nemen. In die vijftien jaar komen veel netlogo’s en zenderstylings voorbij. Elke keer als de omroepen opnieuw over de zenders verdeeld worden, moet er een nieuw ontwerp komen waar alle spelers van het net zich in kunnen vinden. Geen gemakkelijke klus, zeker niet omdat de netstyling steeds meer zendtijd krijgt.
In 2003 verliezen de omroepverenigingen hun vaste avond, alleen een korte ident vertelt dan nog wie de afzender is. Weer een paar jaar later verliezen de omroepverenigingen hun ‘thuisnet’, de netcoördinatoren beslissen nu wanneer en waar een programma op tv komt. Met de toenemende macht van de netcoördinatoren verschijnt een nieuw merk dat geprofileerd moet worden: de Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Voorheen een onzichtbaar regulerend orgaan, sinds 2000 is het NPO-logo te zien in de netstyling op tv, de radiozenders en op internet.
Uit: Roy van Vilsteren en Liselotte Doeswijk, Vorm van vermaak, LJ Veen: 2011, pp. 242-243.
NRC schreef op 13 maart over de naamsverandering van de drie publieke netten. Ze gebruikten daarbij een aantal beelden uit de stationcall van Nederland 1 uit 1988, een ontwerp van Theo Dijkslag (NOB Design, met muziek van Stephen Emmer). Hoewel de keuze van NRC voor dit beeld een beetje willekeurig lijkt – deze zenderstyling wordt niet genoemd in de tekst – is het een perfecte illustratie bij de ophef die de vorige week speelde. Want op 4 april 1988, de dag dat deze stationcall in première gaat, wordt de moeilijke verhouding tussen zender- en omroepprofilering voor het eerst zichtbaar op televisie.
Wat is er anders die 4 april 1988? Op Nederland 1 is Dijkslag’s vormgeving dus voor het eerst te zien. De logo’s van de nieuwe vaste spelers op het net: EO, NCRV, KRO en VARA zijn prominent in beeld onder een Romeinse 1 die als een luik de uitzenddag opent en sluit. Maar afgezien van die twee stationcalls, nota bene uitgezonden op momenten dat er bijna niemand kijkt, verandert er weinig. Op Nederland 2 waar vanaf die dag AVRO, TROS en VOO (Veronica) uitzenden, blijft ook veel hetzelfde. De omroep(st)ers noemen het net (soms) ‘ATV’ en er buitelt af en toe een grote blauwe twee door het beeld. De grootste verandering die dag is natuurlijk de start van Nederland 3. Dit net heeft wel een complete zendervormgeving, naar ontwerp van Will Bakker (NOB Design), wat bestaat uit meer dan 25 verschillende filmpjes. Het zijn niet alleen variaties op het zenderlogo, maar ook programma-overzichten, storingskaarten, de klok en filmpjes waarin zenderlogo en de logo’s van de kleine zendgemachtigden op dit net, zoals Teleac, FEDUCO en IKON, in elkaar overlopen.
Waarom zien de zenders er zo verschillend uit? Waarom lukt het direct om op Nederland 3 een zendervormgeving te implementeren terwijl er op Nederland 1 en 2 lijkt of er nauwelijks iets verandert? Daarvoor moeten we eerst meer weten over de aanleiding en doelstellingen van deze verandering.
Op Nederland 2 is de blauwe twee regelmatig in beeld. De vormgeving van Veronica en AVRO leek al erg op elkaar: veel blauw en glimmende 3D animaties. Bron: YouTube
De veranderingen in de vormgeving van de zenders zijn een onderdeel van de invoering van het thuisnetmodel. Vóór 1988 hadden omroepverenigingen allemaal hun eigen avond op Nederland 1 en volgens een onnavolgbaar schema een wisselavond op Nederland 2. De omroepverenigingen werden door de de toetreding van TROS, EO en VOO aan het publieke bestel in een lastige positie geplaatst(De Leeuw, 2012: 170). Enerzijds werden ze min of meer gedwongen om elkaar met ‘lichte’ populaire programma’s te beconcurreren om de gunsten van een zo groot mogelijk publiek. Anderzijds waren ze wettelijk verplicht om ook programma’s te maken voor de specifieke stroming die ze vertegenwoordigden en om de ‘zware’ kost, zoals kunst en educatie te brengen.
Het leidde ertoe dat omroepverenigingen hun populaire programma’s uit gingen zenden op hun vaste avond op Nederland 1 en de minder toegankelijke programma’s tijdens de wisselavonden op Nederland 2, het zendschema daarvan was immers voor de kijker toch niet te onthouden. De kijkcijfers van Nederland 2 maakten een vrije val. In het thuisnetmodel werden de ‘zwaardere’ programma’s niet weggestopt, maar zouden ze een betere kans krijgen, ingekapseld tussen ‘lichte’ programma’s. Het thuisnetmodel poogde de indeling van zendtijd eerlijker te maken, zodat de omroepverenigingen beter hun tegenstrijdige opdracht – het aanspreken van een groot algemeen publiek én een kleine specifieke stroming – konden vervullen.
Maar bovenal gaf het thuisnetmodel de televisiekijker meer structuur en duidelijkheid over het uitzendschema, ieder had nu een vaste avond op een vast net. De kijker zou zijn favoriete omroepvereniging gemakkelijker kunnen vinden. Naast de zenderindeling kwamen de omroepverenigingen de kijker ook tegemoet in de wijze van programmeren. De spelers op Nederland 1 bijvoorbeeld maakten gezamenlijk afspraken over een horizontale programmering, een model dat door zo goed als alle niet-Nederlandse publieke en commerciële zenders gebruikt wordt. Zo besloten ze om elke avond om 19.00 na een kort journaal een breed toegankelijk amusementsprogramma voor jong en oud te programmeren. En de late avond werd gereserveerd voor de actualiteiten rubrieken. Dat was dan wel elke dag een andere amusementsshow of actualiteitenrubriek, maar het gaf kijker meer houvast.
Het thuisnetmodel – met de vaste spelers per net, de vaste avonden en de mogelijkheid van horizontale programmering – zou de publieke omroep voor de kijker aantrekkelijker maken, en tegelijkertijd liet het de omroepen genoeg vrijheid om zich te kunnen blijven concentreren op de kwaliteit en signatuur van hun programma’s. Tot zover waren de meeste omroepverenigingen het er over eens dat de veranderingen van 1988 hen ten goede kwamen. Maar dachten ze over de ontwikkeling van een gezamenlijke zenderprofilering?
Pas in 1977 – 13 jaar na oprichting van het tweede net! – kregen Nederland 1 en 2 een logo. Ontwerp: Hans van der Jagt. Bron: Beeldengeluidwiki.nl
Een imago van een zender is voor buitenlandse omroepen als de BBC of de BRT en voor commerciële zenders zoals CNN of RTL vanzelfsprekend. Het logo van de zender (eventueel aangevuld met een getal) is de hele uitzending lang in beeld. Niet alleen in het rechter of linkerhoekje van het scherm, maar ook als stationcall, in de bumpers die reclameblokken introduceren of afsluiten, als achtergrondprojectie bij de omroep(st)er, in programma-overzichten en -promo’s, enzovoorts.
In het unieke Nederlandse bestel is dat zenderimago nooit vanzelfsprekend geweest. In 1930 besloot de overheid immers de ether te verdelen over een klein aantal organisaties met een religieuze of ideologische grondslag. In deze verzuilde tijd was een duidelijke afbakening van de gedeelde zendtijd op één zender noodzakelijk. Je wilde als godvrezende Katholiek niet per ongeluk bloot komen te staan aan een radio- of televisie-uitzending van die oproerkraaiers van de VARA. Titelkaarten met logo’s, de omroep(st)ers, herkenningsmuziek en later stationcalls gaven duidelijk aan wie de afzender was. De naam of het nummer van de zender speelde nauwelijks een rol en zo neutraal en onopvallend mogelijk aanwezig. Pas in 1977, 13 jaar na de introductie van Nederland 2 had Hans van der Jagt (NOS Grafisch Ontwerp) twee titelkaarten ontworpen die door herhaaldelijk en langdurig gebruik (tot 1984) beschouwd kunnen worden als de eerste zenderlogo’s.
Tijdens de ontzuiling en de toetreding van TROS, EO en VOO brak een periode van interne concurrentie aan. De afbakening kwam meer en meer in het teken te staan van marketing. Huisstijlen, imagocampagnes en groots opgezette ledenwerfacties benadrukten niet meer primair wie de afzender was, maar hadden vooral het doel de omroepvereniging als een merk neer te zetten. De zendtijd tussen de programma’s in werd – naast de inhoud van de programma’s – een belangrijke ruimte. Een alomvattende zendervormgeving zoals bij niet-Nederlandse publieke omroepen en commerciële zenders was daarom ondenkbaar in 1988. Dat zou inbreuk maken in de verworven rechten van de zendgemachtigden om hun deel van de zendtijd naar eigen inzicht in te richten, en bovendien zou het extra concurrentie betekenen. De kijker moest een band opbouwen met een omroepvereniging, niet met een zender.
Het Nederland 3 logo gaat naadloos over in het logo van Teleac (ca 12 sec) waarna een omroeper buiten beeld het programma introduceert (ca 12 sec). Bron: YouTube
De invoering van een zendervormgeving lukt daarom alleen op Nederland 3. De kleine zendgemachtigden op dit net en ook de NOS waren voor hun zendtijd immers niet afhankelijk van ledenaantallen en konden zich onttrekken aan de concurrentiestrijd waar de rest van de omroepverenigingen in verwikkeld was. Bovendien konden deze kleine zendgemachtigden geen aaneengesloten avonden aanbieden, daarvoor hadden ze te weinig middelen en zendtijd. De vormgeving van de ruimte tussen de programma’s in was daarom minder van belang. Zij hadden er juist voordeel van als het nieuwe derde net een sterke identiteit zou krijgen ten opzichte de andere twee -bij de kijker al vertrouwde- netten. Ook bij het feit dat de vormgeving misschien wel érg goed paste bij die van de NOS hadden de kleine zendgemachtigden meer te winnen dan te verliezen.
Maar op Nederland 1 en 2 hadden de ledengebonden omroepen wel wat te verliezen bij een prominent aanwezige zendervormgeving. Daarom veranderde er op het scherm zo weinig. De zendervormgeving kreeg een bescheiden plaatsje aan het begin en einde van de uitzendingen (de zender ging ‘s nachts en een groot deel van de dag op zwart) en de omroepverenigingen behielden de vrijheid om de zendtijd tussen hun programma’s naar eigen inzicht in te vullen. De stationcall van Nederland 1 valt op door onopvallendheid. Het gebrek aan kleur, de minimale vorm en de dienende symboliek van het net als een doorgeefluik naar de omroepverenigingen is allemaal gekozen om de EO, KRO, NCRV en de VARA tevreden te houden. Met deze vormgeving wordt geen van de vier omroepverenigingen voorgetrokken, maar van een gezamenlijk gezicht is absoluut geen sprake. De zendervormgeving had even goed gepast bij een willekeurige groep andere zendgemachtigden.
Het begin van de EO-woensdag op Nederland 1. Na het testbeeld, start-up en klok: de zendervormgeving (ca 8 sec) gaat over in de EO stationcall (ca 20 sec), de omroeper en programmaoverzichten (ca 2 min). Bron: YouTube
Nederland 2 werd het vaste thuisnet voor de AVRO, TROS en VOO (Veronica). Als elkaars grootste concurrenten in de amusementsprogramma’s voor een breed publiek waren zij het meest gebaat bij een situatie dat hun avonden niet overlapten. Deze omroepverenigingen lijken daarom op een veel actievere manier dan de spelers op Nederland 1 betrokken te zijn geweest bij de totstandkoming van een gezamenlijke zendervormgeving. Zo besloten ze het net om te dopen tot ‘ATV’, een afkorting van AVRO, TROS en VOO. De driedimensionale blauwe twee als zenderlogo was waarschijnlijk snel gekozen, bij alle drie de verenigingen is driedimensionale, glimmende, blauwe computeranimatie immers onderdeel van de tv-huisstijl. De TROS ging nog een stukje verder en neemt een -iets andere- blauwe twee als begin en eind van de eigen stationcall. Doordat de vormgeving van de drie bespelers op het net al sterk op elkaar lijkt en ze die nogmaals onderstrepen met de blauwe twee, komt er een -misschien niet heel consequente- maar toch behoorlijk samenhangende vormgeving op Nederland 2 – of ATV.
De TROS-stationcall begint en eindigt met een blauwe twee (ca 24 sec). Bron: YouTube
Maar er is nog een vierde speler op Nederland 2, de VPRO met als vaste avond de zondag. De VPRO past in geen enkele opzicht tussen de andere drie spelers. De omroepvereniging verdiepte zich juist in de programmatypes die met name de AVRO, TROS en VOO lieten liggen. De VPRO was ook nadrukkelijk om niet van plan mee te doen aan het horizontale programmeren, want zij onderscheidden zich met thema-avonden (horizontale programmering) waarbij het thema zelfs in de vormgeving van de avond terug te zien was. Ook tijdens de ‘gewone’ avonden was sinds 1971 de traditie ontstaan om de omroep(st)er buiten beeld te laten. De VPRO had vaste ontwerpers die verantwoordelijk waren voor het ontwerpen van een avant-gardistische aaneenschakeling van stationcalls, programma-aankondigingen en programmaleaders. Bob Takes, VPRO-ontwerper in 1988, verafschuwde de vliegende, glimmende driedimensionale logo’s van AVRO, TROS en VOO en gaf de VPRO met verfspetters, veel wit en rafelige lijnen een platte, grafische stijl. De VPRO was dus qua inhoud, programmeringsstrategie én vormgeving de tegenpool van de AVRO, TROS en Veronica. De VPRO weigerde uiteraard de blauwe twee te gebruiken.
De VPRO vormgeving van Bob Takes was de tegenpool van de vormgeving van de andere spelers op Nederland 2. Bron: YouTube
De poging om tegelijkertijd met het thuisnetmodel ook een vorm van zenderprofilering te introduceren was dus een wisselend succes. De AVRO, TROS en VOO probeerden er het beste van te maken en ook de niet-ledengebonden zendgemachtigden zagen wel de voordelen. Bij de VPRO, EO, KRO, NCRV en VARA lijkt er meer te spelen dan een strijd tussen zender- en omroepprofilering. Omroepverenigingen die die op geen enkel vlak overeenkomsten hadden – denk aan de VPRO met AVRO, TROS en VOO, maar ook aan de VARA met de confessionele omroepverenigingen-, die bovendien in hevige concurrentiestrijd met elkaar verkeren om massaal weglopende leden, worden gedwongen om samen een net te bestieren. Zo bezien is het een wonder dat er op 4 april 1988 überhaupt iets op televisie kwam.
Bronnen:
Persbericht: “Nederland 1 op 4 april van start: ZEKER TWEE JAAR EN ZES MAANDEN DUIDELIJKHEID”, 10-3-1988, waaraan toegevoegd is “Uiteenzetting van mr. Aart Duijser, voorzitter van het F.O.P., op de persconferentie van de bespelers van het Eerste Net (EO, KRO, NCRV en VARA). – op donderdag 10 maart 1988 in de VARA-studio.”
Sonja de Leeuw, ‘Televisie verbindt en verdeelt, 1960-1985’ in Een eeuw van beeld en geluid, Beeld en Geluid: 2012.
Later dit weekend probeer ik nog een stuk op de site te zetten over de eerste poging van de publieke omroep om tot een soort van zenderprofilering te komen in 1988. Een beetje historische context bij de polemiek van afgelopen week omtrent de aanstaande naamsverandering van de radio- en tvzenders kan geen kwaad lijkt me. Bij relativeren hoort ook: grapjes maken. Ik waag me er niet aan, anderen gelukkig wel. Dit vond ik de beste twee.
Het nieuws over de verandering van de toevoeging “Nederland” in “NPO” roept felle reacties op. Vooral omroepbazen en presentatoren van die omroepen sabelen het neer. Wat wordt er allemaal geroepen en wat vind ik daarvan?
“Totaal overbodig zo’n nieuwe naam!”
De Nederlandse Publieke Omroep is het overkoepelend orgaan van de omroepverenigingen en zendgemachtigden. Zo is de NPO de baas over de zendercoördinatoren die de laatste jaren steeds meer de controle bij de omroeporganisaties weghaalden. Deze centralisering begon al in aanloop naar de toetreding van de eerste commerciële zender RTL. Na eindeloos onderhandelen gaven de omroepen de afgelopen 25 jaar hun vaste avond, hun vaste net, hun eigen omroepster en tv-vormgeving op. Dit ten bate van de profilering van de zenders, horizontale programmering (naar het voorbeeld van RTL) en de laatste jaren ook het ontwikkelen van een overkoepelend merk. In het kader van dit centraliseringsproces is het claimen van zenders door de toevoeging “NPO” een hele logische en zelfs voorspelbare stap.
De familie van NPO logo’s anno nu
Bij elke stap in deze ontwikkeling is het protest van de omroepverenigingen groot. Het ontwikkelen van een overkoepelend, nationaal merk gaat immers ten koste van hun zorgvuldig opgebouwde identiteiten. Identiteiten die na de ontzuiling lang niet meer zo vanzelfsprekend zijn en die met dure huisstijlen en reclamecampagnes overheid gehouden moeten worden. Niet zo gek dus dat de omroepverenigingen als gebeten honden reageren als de NPO iets onderneemt op het gebied van profilering.
Maar we weten allemaal dat het omroepsysteem zoals het was financieel niet meer te dragen is. Of beter gezegd, de Nederlandse burger koos ervoor die last niet meer te willen dragen. De helft van de burgers kijkt niet naar de publieke omroep. Wie is er nog lid van een omroepvereniging? En we stemmen ook niet meer op volksvertegenwoordigers die koste wat kost het verzuilde bestel in stand willen houden. De regering geeft daaraan gehoor en eist bezuinigingen van de omroepverenigingen. Maar tegelijkertijd willen we voor informatie en cultuur ook niet helemaal uitgeleverd worden aan commerciële bedrijven en de markt.
De NPO heeft de taak gekregen om te werken aan een compromis; hervormen naar een nationaal bestel waarin de omroepverenigingen fungeren als productiehuizen. Wil de publieke omroep in de toekomst niet alsnog financieel ten onder gaan, moet het zich bewijzen ten opzichte van haar concurrenten: RTL, SBS, buitenlandse zenders, maar ook digitale aanbieders (zoals Google/YouTube) die net zo hard vechten om de gunsten van de kijker/adverteerder. Een sterke merknaam en het claimen van de radio en televisiezenders is daarom een goede stap.
“Stom! Want ‘Nederland 1’ is zo’n vertrouwde en sterke merknaam!”
De benaming van ‘Nederland 1, 2 en 3’ gaat terug tot de start van het tweede net in 1964. Het is een naam die door lang gebruik vertrouwd is geraakt. Maar is het een sterke merknaam? Het is vergelijkbaar met een bakker die zijn zaak “Brood” noemt, of een radio en tv archief dat zich “Beeld en Geluid” noemt. De benaming is heel erg generiek en daarom niet erg praktisch als je kijkt naar de (online) vindbaarheid. Bovendien is het wel duidelijk dat er een goede overkoepelend term moet komen voor “Radio 1”, “Nederland 1” én omroep.nl. “Nederland” kan je niet registeren als merknaam, “omroep” is te vaag en “Radio” is al helemaal niet geschikt. “Nederlandse Publieke Omroep” is een nationale, neutrale naam en dekt zowel radio, televisie én internet.
Overdaad aan namen, logo’s en identiteiten doet de herkenbaarheid van de publieke omroep als geheel geen goed
Laten we ook de vertrouwdheid van het publiek met een zender als ‘Nederland 1’ niet overschatten. In de huidige zendervormgeving speelt de toevoeging ‘Nederland’ al nauwelijks een rol. We zien de ruitjes met de nummers en klein rechtsonder in de stationcalls staat ‘nederland1.nl’. Het vervangen van die kleine lettertjes zal de televisiekijker waarschijnlijk nauwelijks opvallen.
De naamsverandering zal moeilijker zijn bij radio. De radiozenders hebben al veel langer een eigen en onderscheidend profiel, iets wat op televisie pas sinds 2003 echt gerealiseerd word. Dan kan je als radio-maker “NPO Radio 1” wel een nietszeggende naam vinden, maar “Radio 1” is volgens die redenering veel nietszeggender. Zoals dat bij elke naamsverandering of logo-wijziging gaat, zal na de eerste storm van protest al snel gewenning optreden. Martin Lambie-Nairn, verantwoordelijk voor de NOS huisstijl van 2005 en al tientallen jaren vormgever bij de BBC, maakte tientallen huisstijlveranderingen mee en vertrouwde me ooit toe: ‘mensen hebben echt wel wat beters te doen’. En als de nieuwe naam ooit weer vervangen wordt, zullen dezelfde mensen opnieuw roepen dat ze toch zó verschrikkelijk aan het merk gehecht waren.
“Niemand weet waar NPO voor staat!”
Het logo waarmee de NPO, toen nog Publieke Omroep geheten, voor het eerst op het tv-scherm kwam
Het ontwikkelen van de NPO als overkoepelende organisatie is al 25 jaar aan de gang. Het merk NPO is pas veel recenter publiekelijk gelanceerd. Bij de zenderstyling van 2000 verscheen in alle stationcalls van de omroepverenigingen in de laatste seconde een klein bescheiden ‘blokje bolletje’-logo. Later, bij de restyling van 2003 door Kemistry, kwam er een nieuw logo gebaseerd op de afgeronde ruitjes die tot op heden ook de basis vormen van de huidige zenderlogo’s. De NPO moet in de ontwikkeling van haar merk uiterst voorzichtig opereren, want voor de omroepverenigingen is elke stap voorwaarts een bedreiging van hun autonomie. Het is daarom niet vreemd dat de televisiekijker en radioluisteraar nog niet bekend zijn met NPO. Als het aan de omroepverenigingen ligt, zal dat ook nooit gebeuren.
Maar als de NPO haar naam toevoegt aan alle radio- en televisiezenders, -zoals ook de AVRO sinds tientallen jaren met haar programma’s doet, en waar de NOS bij de nieuwe huisstijl in 2005 (Lambie-Nairn) ook mee startte – zal het met de herkenbaarheid van de NPO snel goed komen. Na een aantal jaar zal de afkorting zo ingeburgerd zijn dat inderdaad niemand meer weet waar die letters ook alweer voor staan. Net als niemand meer weet waar de afkortingen VARA, VPRO, AVRO, NCRV, BNN, RTL, SBS, BBC, NBC, ARD, ZDF en HBO voor staan.
“Maar het is zo duur! Wat een geldverspilling!”
De omroepverenigingen moeten gedwongen samenwerken en flink bezuinigingen. Dan is het zuur als er wél geld blijkt te zijn voor zoiets triviaals als een merkstrategie. Maar is die merkstrategie wel zo triviaal? In 1989 halveerde de reclame-inkomsten van de publieke omroep door de komst van commerciële televisie. Het marktaandeel van de publieke omroep staat sindsdien voortdurend onder druk. Het was u vast wel opgevallen, maar de afgelopen tien jaar is er bovendien behoorlijk wat aan digitale verleidingen bijgekomen. Ondertussen willen de omroepverenigingen hun eigen splintergroepje van het kijkerspubliek aanspreken en de eigen identiteit uitdragen, zo legitimeren ze immer hun bestaan. Elke omroepvereniging laat zich daarom om de paar jaar een nieuwe huisstijl of reclamecampagne aanmeten. Voor de marktpositie van de publieke omroep als geheel is die versplintering niet goed. Is het niet slimmer en vooral goedkopere om één sterke overkoepelende NPO identiteit te ontwikkelen en de geldverslindende campagnes van de individuele omroepverenigingen af te schaffen?
“Schandaal! Schandaal! Henk Hagoort is een *****!”
Een nieuwe huisstijl is altijd een goed moment om even lekker wat frustraties te ventileren. Ongeacht het bedrijf, de instelling of situatie, de tegenargumenten zijn altijd hetzelfde. Dus dat is makkelijk en snel scoren. 1; het is onnodig, 2; geldverspilling en 3; de bestaande naam of het logo is zo ontzettend herkenbaar. Makkelijk inkoppertje en verontwaardiging doet het altijd goed in de media.
Maar als je kijkt naar de lange termijn en je wil voor informatie en cultuur niet afhankelijk worden van commerciële bedrijven, richt je woede dan niet op de NPO. Ook de omroeporganisaties kan je weinig kwalijk nemen in deze kwestie, zij verdedigen hun bestaan, hun werknemers en hun leden. Richt je woede en verontwaardiging op RTL- en SBS-kijkers, op de mensen die de ontzuiling in Nederland in gang hebben gezet, op iedereen die niet stemt op een partij die het oude omroepbestel wil conserveren, op mensen die geen lid zijn van omroepverenigingen en geen omroepgidsen lezen. Wordt boos op YouTube en ‘het internet’ omdat we door hen zijn gaan denken dat informatie en cultuur gratis zijn, op adverteerders, op de veroorzakers van de financiële crisis. En steek de hand ook eens in eigen boezem: ben je bereid om fors meer geld te betalen om de omroepverenigingen te redden?
Een mooie greep uit de rijke geschiedenis van Nederlandse omroeplogo’s. Maar is er nog wel toekomst voor ons merkwaardige Nederlandse bestel?
Voor een kunstfestival is het volstrekt logisch dat de opening in het Stedelijk Museum gehouden wordt. Maar bij Sonic Acts – een van de beste festivals van Nederland als je het mij vraagt- is alles nét even anders. De openingslezing van Anil Ananthaswamy bijvoorbeeld, was wel in het Stedelijk, maar ging niet over kunst. En met de speciale openingsperformance van Matthijs Munnik kwam het door een technische complicatie maar net op tijd goed. Dit soort verassingen, plezierig of niet, horen bij Sonic Acts.
Sonic Acts flyer – ontwerp Bitcaves
Ananthaswamy sprak naar aanleiding van het festival thema The Dark Universe over de zoektocht naar de oorsprong van het heelal, dark matter en dark energy. Op de meeste bizarre plekken op aarde wordt er op inventieve manieren gezocht naar bewijsmateriaal van die geschatte 95,5% van hetgeen dat we nog niet kennen. Dit zijn meestal afgezonderde plekken waar zo min mogelijk ‘menselijke ruis’ is. Ananthaswamy bezocht Antartica, het gigantisch grote bevroren Biakal meer in Rusland en ondergrondse mijnen waar zelfs de straling van het vocht in een vingerafdruk genoeg is om het experiment te verstoren. Hij deed er verslag over in het boek The Edge of Physics.
Ook andere lezingen tijdens het conferentie deel van The Dark Universe gingen in op deze zoektocht naar het onbekende. Niet alles was even toegankelijk. De lezing van Raphael Bousso bijvoorbeeld vatte ik maar voor zo’n 4,5%, de rest bleef duister voor me. Pijnlijk, maar ook het verkennen van je eigen grenzen hoort bij Sonic Acts. En het leverde weer mooi materiaal voor een blogpost (A chicken, black holes, the second law of thermodynamics and kittens. Ik ben allang blij dat mijn trommelvliezen, netvlies en evenwichtsorgaan het festival ongeschonden door zijn gekomen. Mocht u het zich afvragen: Sonic Acts is bepaald niet geschikt voor mensen met epilepsie.
Deze waarschuwing hing bij de tentoonstelling in NASA
Ik mocht met enkele andere gelukkigen gratis en voor niets naar het festival en kreeg tussen lectures en performances door ook nog eens de workshop Critical Writing aangeboden. Nick Cain van Wire, Alessandro Ludovico van Neural en Gé Huisman, Dimitri Vossen en Ruth Timmermans van Gonzo stonden ons terzijde met adviezen en feedback. Maar tussen het volgen van het festival, de workshop-bijeenkomsten en een masterclass bleef er niet zo heel veel tijd over voor het bloggen. Gelukkig blijven er verslagen en recensies binnenstromen op het Sonic Acts blog, ofschoon het festival al twee weken geleden is. De indrukken die de lezingen en performance op hebben weten te roepen, laten zich niet eenvoudig vergeten. Nog onderweg is een verslag van de masterclass van Trevor Paglen. Paglen doet onderzoek naar onderwerpen die niet onderzocht willen worden. Zo wist hij een geheime CIA gevangenis op te sporen en verzamelde hij schouderpatches van geheime ‘black missons’ van het Amerikaanse leger. In de masterclass vertelde hij uitgebreid hoe hij dat onderzoek verricht. Daarover dus binnenkort meer.
Sonic Acts 2013 // The Dark Universe. Trevor Paglen masterclass @Stedelijk Museum. Foto: Caetano Carvalho