John Scheien, de laatste van de voormalige NOS Afdeling Decorontwerp, is met pensioen

Met het vervroegde pensioen van technisch tekenaar John Scheien is nu echt een einde gekomen aan de Afdeling Decorontwerp. John begon hier in 1985 zijn televisieloopbaan, maakte de privatisering in 1988 mee, bleef vervolgens in dienst van het NOB en al haar rechtsopvolgers en nam in de jaren daarna geleidelijk afscheid van al zijn voormalig NOS-collega’s die met pensioen gingen of voor zichzelf begonnen. Tot hij als laatste oudgediende van wat ooit de NOS Afdeling Decorontwerp heette overbleef. Harald Kassies – begonnen na de privatisering- en een nog niet gevonden nieuwe kracht gaan straks samen de decorontwerp-tak van Unbranded voortzetten.

Ik ging op bezoek bij John en vroeg hem hoe zijn pensioen bevalt. “Mijn vrouw en ik zijn een half jaar gaan reizen: Kuala Lumpur, Hongkong, Saigon, Indonesië -waar zij vandaan komt.” Een kast vol souvenirs herinnert ze aan deze en vele voorgaande reizen. John: “Mijn vrouw is ook doof dus naar het theater of muziek luisteren dat is niets voor ons. Reizen en de wereld zien, dat is onze hobby.”

Het blijkt lastig om een opvolger voor John te vinden, zodoende is hij nog regelmatig te vinden op het Mediapark. “Ik werk nu freelance. Meestal twee dagen per week, als er belangrijke of grote opdrachten zijn meer. Ik heb niet de mentaliteit om er om vijf uur mee op te houden, ik help tot het einde van de opdracht. En ik kan Harald nu niet alleen laten.”

John Scheien NOB 1998. Bron: persoonlijk archief John Scheien

Omdat John doof is schuift een doventolk aan bij ons gesprek. Verbaast dat mensen, een dove man bij de televisie? “Niet iedereen gelooft het. Ik kom uiteen klein dorp in Limburg waar iedereen elkaar kent. Toen ik bij de NOS kwam werken vroegen de mensen aan mij ouders; ‘waar is John?’ De mensen geloofden niet dat ik bij de televisie werkte: ‘Wat moet een dove man daar doen?’ Maar toen mijn naam op de aftiteling kwam moesten ze het wel geloven.” Hij komt later met nog een voorbeeld: “Jaap de Groote [collega decorontwerper] had een keer een decor voor een kinderprogramma staan in de studio en er zat in het publiek een groep dove kinderen. Die geloofden hem niet toen hij ze vertelde dat hij een dove collega had. Hij haalde me op van kantoor. Ze moesten me zien om het te geloven.”

Dat hij doof is heeft een aantal grote voordelen, zo legt John uit. “Ik kan me heel goed concentreren, dat was erg handig op een drukke afdeling. En daardoor zijn mijn tekeningen altijd goed en duidelijk. Dat moet, want ik kan niet telefoneren om nog iets uit te leggen. Mijn werk moet voor zichzelf spreken.” Dat bleek van doorslaggevend belang bij zijn sollicitatie bij de NOS.

Vacature NOS 1985. Bron: persoonlijk archief John Scheien

John: “Na een studie MTS Bouwkunde heb ik bij verschillende architectenbureau’s gewerkt aan restauraties in de omgeving van Maastricht. In 1983 ben ik ontslagen, midden in de economische crisis, ze hadden geen werk meer voor me. Twee jaar heb ik overal in de omgeving gesolliciteerd. Op een dag zal ik in de krant een advertentie van de NOS. Het was wel een grote stap om boven de rivieren te solliciteren, maar ik wilde graag werken. Ik reageerde en werd uitgenodigd.”

“Mijn sterkste wapen is niet mijn mond, dus ik had een heel pak tekeningen meegenomen en daarmee heb ik de sollicitatiecommissie kunnen overtuigen. Dat waren de tekeningen voor stedenbouw, kloosters, kerken, technische tekeningen. Ze vroegen: hoe heb je dat allemaal op papier kunnen zetten? Ik legde ze uit: de architect vertelt mij zijn verhaal en ik zet dat op papier voor de bouwers.”

Dat laatste is precies waar Cor Straatmeyer, chef van de afdeling Decorontwerp op dat moment naar zoekt. Onder leiding van Reinier Spaans, die uit de bouw komt en al enkele jaren op de afdeling werkt, wordt een nieuwe onderafdeling van technisch tekenaars gevormd. Zij moeten de ideeën van de decorontwerpers vertalen in tekeningen waar de decorbouwers mee uit de voeten kunnen. Vanuit NOS Decoruitvoering komt Martin van Wijk erbij en gelijktijdig met John wordt ook bouwkundig tekenaar Rob Verhoog aangenomen. Tot slot komen er nog twee jongeren bij: Arti Enkelaar en Kees van Uuden en dan is de nieuwe onderafdeling compleet.

Wat was jullie taak? John: “We schakelden tussen kunstenaars en de praktijk. De decorontwerpers bedachten iets en onze taak was om er een oplossing voor te vinden. Het zwembad in Ron’s Honeymoonquiz bijvoorbeeld, met een uitrekbaar plateau. Wij moesten dan bedenken hoe dat werkt, zodat het gebouwd kan worden. Soms was dat lastig, maar als een ontwerper met een duidelijk verhaal kwam dan konden we daar altijd wel wat mee. Soms begrepen we het niet, dan was het iets te veel fantasie. Maar het gezegde op de afdeling was: ‘onmogelijk bestaat niet!’

Was het lastig om als dove man op de afdeling Decorontwerp je draai te vinden? John: “In het begin was het wel eens moeilijk, ontwerpers zijn vreemde mensen eigenlijk, het zijn zogenaamde kunstenaars en de vreemdste ideeën kwamen voorbij. Omdat ik doof ben, heb ik ze laten zien wat ik kon. Maar ik voelde me al snel als een vis in het water bij de NOS.”

Crew & cast van Wedden Dat?! 1993. Bron: persoonlijk archief John Scheien

“Na een aantal jaar kwam voor mij een grote doorbraak. Ik werkte voor Misjel Vermeiren aan Wedden Dat!? Misjel werd ziek en toen moest ik in de studio’s in Aalsmeer bij Joop van den Ende en Guus Verstraete laten zien wat ik kon. Daarvoor kenden zij mij niet, ik zat in Hilversum op kantoor te tekenen. Zij hebben mij toen geaccepteerd en nog een mooie brief gestuurd naar de manager bij NOB. Vanaf toen gingen de poorten open en kwam ik regelmatig in Aalsmeer of bij andere klanten. Ik kreeg aanvragen van mensen die met mij wilden samenwerken, de wereld ging open.”

Een ander bijzonder programma, een van de duizenden waar John aan heeft gewerkt, is het UNICEF Gala (Kans voor een Kind) in 1994 vanuit Studio 24 in Hilversum met een decorontwerp van Dirk Debou. Aan het einde van de uitzending wordt alles geveild voor het goede doel; van de stropdas van presentator Peter Jan Rens tot en met decordelen. John helpt de toneelmeesters een handje met het verzamelen en presenteren van de veilingstukken, het is een van de zeldzame momenten dat hij zelf op het scherm is.

Crew & cast van Kans voor een Kind, 1994. Bron: persoonlijk archief John Scheien

Deze twee programma’s zijn al van enkele jaren na de privatisering van de facilitaire tak van de NOS (Nederlandse Omroep Stichting). Als John in 1985 begint, werken er op de NOS-afdeling Decorontwerp zo’n vijftig mensen; decorontwerpers, decorassistenten, technisch tekenaars, maquettebouwers, freelancers ook nog. De afdeling wordt in 1988 onderdeel van het Nederlandse Omroep Bedrijf (NOB) en moet dan volledig concurreren met andere productiebedrijven. Sinds 1988 slankt de afdeling almaar verder af.

John: “De leukste tijd was bij de NOS. Dat was helaas maar een korte periode. Toen ik solliciteerde dacht ik, ik kom nu bij de NOS, dat is een instituut, daar kan ik blijven tot mijn pensioen. Dat liep anders. Vanaf de NOB-tijd was het reorganisaties en ontslagen, het ging op en af. Het was een moeilijke tijd waarin we vooral bezig waren te overleven. Decorontwerpers werden te duur gevonden, de prijs werd steeds lager er kwam concurrentie van buiten, ook van mensen die enkele jaren daarvoor bij ons het vak hadden geleerd.”

Advertentie NOB Decorontwerp. Bron: persoonlijk archief John Scheien

In 2000 worden bedrijfsonderdelen van het NOB opgesplitst. De voormalige afdeling decorbouw wil de decorontwerpers er wel bij hebben, maar niet alle decorontwerpers zijn het daarmee eens. Hub Berkers en Dirk Debou zijn van mening dat de belangen van decorbouw en decorontwerp tegenstrijdig zijn en gaan naar DutchView. John: “Ik begreep hun keuze wel, maar de meesten wilden toch bij NOB blijven. Uiteindelijk wilde NOB Decor toch van ons af en kwamen we twee jaar later ook bij Hub en Dirk bij DutchView terecht.”

“De jaren bij DutchView, tussen 2002 en 2007 zijn erg moeilijk geweest. Op een vrijdagmiddag hoorden we: de hele afdeling wordt ontslagen. Achteraf denk ik dat ze van ons af wilden omdat ze het bedrijf wilden verkopen, decorontwerp was een vreemde eend binnen het geheel. Als ze ons zouden uitstoten konden ze bepaalde andere bedrijfsonderdelen verkopen. Wij wisten wel dat het een moeilijke tijd was. Na een besloten bijeenkomst met de directie kregen we te horen dat ons ontslag was aangevraagd en dat dat ook aan de klanten zou worden doorgegeven. Wij hebben als afdeling bezwaar gemaakt, een advocaat ingeschakeld.”

Maar het nieuwtje was als over het Mediapark verspreid. De directeur van Chain benaderde de groep en stelde voor om ze over te nemen. John somt op wat er daarna gebeurd: “Anne-Mari Ahola en Misjel Vermeiren begonnen voor zichzelf. Rob Verhoog, Dirk Debou, Harald Kassies en John gaan naar Chain. Na ongeveer drie jaar gaat Dirk door als zelfstandige. Chain kwam in 2010 financieel in de problemen. Rob Verhoog begon voor zichzelf. Harald en ik zijn door United Decor overgenomen, wel met met tegenzin voelde ik. Vanaf dat moment was het geen leuke periode, er kon geen schouderklopje af en Harald en ik waren maar met z’n tweeën. Een ramp als je bedenkt dat toen ik in 1985 begon er 50 mensen werkten. Dat miste ik, het was toen gezellig. Ook door de computer verdween persoonlijk contact. Vroeger bracht ik de tekeningen langs bij de klant, nu e-mail ik ze. De sociale contacten waren voor mij heel belangrijk en dat miste ik.”

Toegangspasjes NOS, NOB, DutchView, TCN Mediapark, United Decor en Hollandse Handen

John: “Decorontwerpers hebben een makkelijk leven gehad. De opdrachten kwamen vanzelf binnen, dan ging er een fles wijn open, het was gezellig hoor! Er was ruim de tijd. Nu gaat het zo snel, een telefoontje: ‘kunnen we morgen de tekeningen hebben, volgende week moet het staan!’ Vroeger kon je altijd wel iets kleins aanpassen als het nodig was, nu is het direct: ‘wat kost dat?’ Offertes zijn tot in de allerkleinste details uitgesplitst, vroeger was er meer vrijheid en vertrouwen: ‘als het maar mooi wordt!” Dat en het wegvallen van de sociale contacten doet John dan ook besluiten om een jaartje eerder met pensioen te gaan.

Als enige dove man bij de televisie wist iedereen altijd wie John was. “Mijn zwager is een keer naar een open dag van de televisie geweest. Hij raakte aan de praat met iemand en vroeg: ‘kent u John Scheien?’ ‘Nee, nooit van gehoord’, antwoordde de man. Mijn zwager vroeg verder, “kent u die dove man?’ “Oh die! Ja natuurlijk ken ik die.’ Ik vind dat niet vervelend, ik ben er trots dat ik bij de televisie werk en iedereen me accepteert om wie ik ben.”

De baanbrekende Eurovisie Songfestivaldecors van Roland de Groot

Een bewegend decor, dat was nog eens wat!

In opdracht van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid heb een Tilt (soort insta story, heel modern) over de dansende decors van Roland de Groot. Klik door voor mooie beelden uit het archief van Beeld en Geluid en uit het archief van de master himself.

Er ontbreekt nog een mooie anecdote over het Songfestival decor van 1970. Op het laatste moment brak een van de dunne touwen en een van de ‘schillen’ viel. De firma Luhlf uit Amsterdam werkte de hele nacht door om de schade te herstellen. Een angstbeeld wat ook Cees Snoey, verantwoordelijk voor de bouw van de decors van 1967, 1980 en 1984, slapeloze nachten bezorgde. Als een van de kabels zou breken en de loeizware hangstukken met plexiglas en lampen naar beneden zouden komen… Dat gebeurde gelukkig niet.

Meer anekdotes? Deel je verhaal in de comments hieronder!

Immer wieder Florian Wieder. Waarom het Eurovisie Songfestival niet aan een Nederlandse decorontwerper gegund is

Mooi visitekaartje voor de Nederlandse creativiteit en media-innovatie: Open Up for German design!

De opdracht voor het decorontwerp voor het eerste door Nederland georganiseerde Eurovisie Songfestival in veertig jaar is niet gegund aan een Nederlander. Florian Wieder mag voor de zevende maal in tien jaar laten zien wat hij kan, ditmaal in Rotterdam. Het is op zijn zachtst gezegd een opmerkelijke keuze, een Duitser in Ahoy.

Wat is er aan de hand en hoe kon dit gebeuren? Gebrek aan talent aan de kant van Nederlandse decorontwerpers? Had de Nederlandse organisatie geen mogelijkheden om een lans te breken voor design van eigen bodem?

Kan een Duitser Dutch design maken?

Dutch design, een term waar van alles op aan te merken is. Want wat definieert Dutch design nu precies? Heeft het iets te maken met het gevecht tegen het water, met het vlakke landschap, onze nationale identiteit? Laten we eens kijken naar hoe de Nederlandse ESF-organisatie ‘Dutch design’ definieert. Bij de onthulling van het grafisch ontwerp vorige week somde executive producer Sietse Bakker de “belangrijkste kenmerken van Dutch Design” op, te weten: “minimalistisch, experimenteel en innovatief” (bron). Decorontwerper Florian Wieder omschrijft Dutch design met vergelijkbare, net iets andere termen: “onconventioneel, minimalistisch en modern” (bron).

Is het dan zo dat elk ontwerp dat aan (een deel van deze) eigenschappen voldoet, ook automatisch Dutch design is? Doet de nationaliteit er er toe? Want ja, het uitsluiten van ontwerpers op basis van nationaliteit, dat voelt toch niet helemaal lekker.

Ook de Dutch Design Week worstelt daarmee. Zij publiceren op hun website het volgende statement: “DDW does not just see Dutch design as a label for a certain group of designers or design aesthetic, but as a permanent reflection of a culture and attitude that is characteristic of the Netherlands and of Dutch people. We identify with a solution-oriented approach, functionality, humanism, free thinkers, brutality, humour, ability to put things into perspective, single-mindedness, not hindered by thinking in terms of hierarchical barriers, the unconventional. But also the readiness for taking stakeholders seriously and involving them in the solution, in the creative process. Dutch design is an attitude and does not by definition refer to a nationality” (bron).

Zoals het statement van de Dutch Design Week illustreert, moeten we als Nederland natuurlijk wel het braafste, meest inclusieve, jongetje uit de klas zijn. Natuurlijk, alle nationaliteiten mogen zich met de term Dutch design verbinden! Open Up! Maar wat ook opvalt aan het statement, is dat het inderdaad niet meevalt om een heldere afbakening te maken van wat nu wel of niet Dutch design is. Aan hoeveel van de genoemde eisen moet je precies voldoen om tot Dutch design gerekend te worden? Voldoen eigenlijk niet alle (goede) ontwerpen aan een of meerdere van de die criteria? Eigenlijk kan alles met een beetje creatieve uitleg onder Dutch design geschaard worden.

Als nationaliteit helemaal niets met Dutch design te maken heeft, waarom hebben we dan een Dutch Design Week in Eindhoven? Waarom bestaan internationale tentoonstellingen onder de noemer Dutch design altijd wel exclusief uit Nederlandse ontwerpers? Waarom heet het überhaupt Dutch design?

Dutch design is natuurlijk geen bestaande categorie of kwalificatie met randvoorwaarden waar je wel of niet aan kunt voldoen. Het is een marketingverhaal met als doel om design van Nederlandse ontwerpers internationaal beter te verkopen. Een marketinginstrument voor de internationale branding van Nederland designland. Het is opzettelijk vaag gedefinieerd zodat een breed scala aan disciplines en stijlen zich onder deze paraplu kunnen scharen. Het maakt niet uit of een ontwerp alle eerder genoemde criteria af kan vinken of niet: het gaat om het grote plaatje, de hele nationale sector. Als Iris van Herpen en Marcel Wanders internationaal doorbreken, dat versterkt dat het verhaal over Dutch design en daar hebben hun Nederlandse collega-ontwerpers baat bij. Als marketingterm is Dutch design een doorslaand succes.

Dat succes is te danken aan ontwerpers, maar ook aan opdrachtgevers. De Nederlandse overheid, publieke instellingen, archieven, nationale instituten, musea en de private sector kunnen een rol spelen in dit verhaal. Ze bouwen mee door grote prestigieuze opdrachten te gunnen aan Nederlandse ontwerpers, hun werk te bewaren en te exposeren, door kunstacademies te financieren, en internationale handelsmissies te ondernemen.

Rotterdam lijkt dit principe te snappen, de grote iconische bouwwerken van laatste decennia zijn vrijwel allemaal van Nederlandse architecten; De Markthal, het nieuwe stationsgebouw, de Erasmusbrug, en het nieuwe depot van Museum Boijmans Van Beuningen. Het wazige marketingverhaal van Dutch design krijgt op die manier heel concrete vorm. De NPO en NOS hebben echter niet zo’n boodschap aan Dutch design. In plaats van zich te verbinden aan het Dutch designverhaal, prefereren zij doorgaans voor het ontwerpen van huisstijlen en decors Engelse, Belgische en Duitse bureaus. Dat is niet verboden, maar is ze misschien wel kwalijk te nemen. Er verdwijnt zo een hoop gemeenschapsgeld naar het buitenland dat ten goede zou kunnen komen aan de Nederlandse creatieve sector.

Nou en? De creatieve sector heeft op het moment een slecht imago, maar dat is niet terecht. Kunsten ’92 schrijft: “de culturele en creatieve sector (inclusief media en erfgoed) een grotere betekenis voor Nederland heeft dan doorgaans wordt verondersteld (CBS-satellietrekening, juni 2019 en TNO in ESB, juli 2019). Met een toegevoegde waarde van € 25,5 miljard (3,7 procent) aan het bbp is deze sector iets kleiner dan toerisme, maar tweemaal zo groot als de landbouw. De culturele en creatieve sector is bovendien goed voor zo’n 320 duizend banen, 4,5 procent van de totale werkgelegenheid” (bron)

Als je met publieke middelen een grote investering doet, zoals het Eurovisie Songfestival dat – bepaald niet tot ieders genoegen – zo’n 26,5 miljoen zal gaan kosten, dan heb je mijns inziens een verplichting om die kosten te verantwoorden. De enige steekhoudende argumenten die je ter legitimatie van die investering kunt geven, liggen in het verlengde van het Dutch designverhaaltje hierboven beschreven. Op die manier kun je beredeneren dat de investering niet alleen een mooie show oplevert, niet alleen goed is voor internationale profilering, maar ook dat de investering terugvloeit naar de Nederlandse sector die op haar beurt weer bijdraagt aan werkgelegenheid en economische groei.

Recentelijk heeft Studio Dumbar het internationale logo voor Nederland onder handen genomen (bron). De ophef over de twee ton euro die dat gekocht heeft was groot, minister Kaag werd door verschillende media ter verantwoording geroepen (bron). Maar stel je eens de ophef voor als het logo niet door een Nederlands, maar door een Duits ontwerpbureau was gemaakt?

De ESC organisatie heeft de afgelopen maanden hoog van de toren geblazen over Dutch design en het Eurovisie Songfestival als ‘visitekaartje van Nederlandse creativiteit en media-innovatie’. Dat werkte, in ieder geval bij mij, de verwachting dat ze in het marketingverhaal van Dutch design geloven. Dat ze begrijpen dat er veel Nederlanders zijn die een betere bestemming weten voor 26,5 miljoen. Op alle vlakken kloppen de keuzes, behalve voor decorontwerp.

Waarom? Was het nodig de pitch voor decorontwerp internationaal uit te zetten?

Pitchen en aanbesteden

Een overheid of publiek orgaan is op geen enkele manier verplicht om met Nederlandse ontwerpers of leveranciers te werken. Sterker nog, boven een bepaalde financiële drempel moet de opdracht open staan voor alle Europese bedrijven. Om nepotisme en corruptie te bestrijden en gelijke toegang tot de Europese markt te garanderen voor aanbieders uit alle landen van de Europese Unie zijn er voor overheden regels voor het aanbesteden opgesteld. Bij een opdracht boven anderhalve ton is de opdrachtgever verplicht de opdracht (tender) openbaar aan te bieden op TenderNet.

Op TenderNet is geen tender voor decorontwerp gepubliceerd. Dat betekent dat de opdracht onder het drempelbedrag is gebleven. Onder dat bedrag heb je als opdrachtgever meer vrijheid. Natuurlijk moet de aanbesteding aan de wet voldoen, en verder is het de bedoeling dat de aanbesteding voldoet aan principes als transparantie, gelijke behandeling en tot slot moet de aanvraag proportioneel zijn.

Zowel onder als boven de drempel voor Europees aanbesteden zijn er mogelijkheden om toch een voorkeur uit te spreken voor een lokale aanbieder. Bijvoorbeeld door Nederlands als voertaal op te nemen in de selectieleidraad. Daarmee sluit je niemand uit op basis van nationaliteit, maar werp je wel een behoorlijke drempel op voor niet-Nederlandse (of niet-Vlaamse) partijen.

De NOS is bekend met deze mogelijkheid. Namens de organisatie van het Eurovisie Songfestival publiceerden zij de tenders voor Decorbouw, beveiliging, catering en andere faciliteiten. In bijbehorende selectieleidraad voor decorbouw staat inderdaad voertaal als selectiecriteria genoemd. De NOS is dus niet alleen bekend met de mogelijkheden, ze past ze ook toe in het geval van het Eurovisie Songfestival om Nederlandse aanbieders te bevoordelen. Er spreekt een duidelijke voorkeur uit voor ‘made in Holland’.

Bij een tender onder het drempelbedrag zijn de mogelijkheden om een voorkeur uit te spreken via de selectiecriteria in principe nog groter. De opdrachtgever kan er zelfs voor kiezen om niet aan te besteden, maar de opdracht rechtstreeks aan een partij te gunnen. De gids proportionaliteit (bron) stelt wel dat de moeite die inschrijvers moeten doen om aan de aanbesteding mee te doen in verhouding moet zijn tot de grootte van de opdracht. Voor kleine opdrachten is de suggestie om die rechtstreeks aan een partij naar voorkeur te gunnen, voor grotere opdrachten is het advies om minimaal drie en maximaal vijf partijen uit te nodigen om een offerte te maken of te pitchen.

Bij grafisch ontwerp is bekend hoe de aanbesteding is verlopen. Ben Prins, designmanager bij het Eurovisie Songfestival vertelt: “We hebben twaalf partijen uitgenodigd om te pitchen, waarvan er elf uiteindelijk meededen. Dat was een hele brede selectie; van eenpitters tot de grote reclamebureaus. Nederlandse partijen natuurlijk, Dutch design was een belangrijk uitgangspunt.” (bron) Los van de vraag of het aantal en de samenstelling van deze selectie voldoet aan het principe van proportionaliteit, is nationaliteit bij deze pitch een keihard selectiecriteria geweest.

Historisch gezien heeft de NOS dus een voorkeur voor buitenlands ontwerp, daarom is de keuze voor een Nederlands selectie bij de pitch voor huisstijl opvallend te noemen, in positieve zin. Maar het is wel weer typisch dat dat bij decor andere selectiecriteria zijn gehanteerd.

De organisatie van het Eurovisie Songfestival is op de hoogte van de mogelijkheden om in de wijze van aanbesteden voorrang te geven aan Nederlandse ontwerpers en leveranciers. De organisatie heeft die mogelijkheden ook benut. Behalve bij decorontwerp, zo blijkt uit de keuze voor de firma van Florian Wieder.

De vraag is waarom?

Zijn er geen goede decorontwerpers in Nederland?

Decorontwerpers zijn, net als grafisch ontwerpers, nooit zo prominent bekend. Het decor is, net als bij grafisch ontwerp, namelijk maar een onderdeel van het eindproduct. Een televisiedecor an sich is niets, het wordt pas iets als er mensen in optreden, licht op staat, camera’s lopen en een regisseur alles aan elkaar kneedt tot een televisieprogramma. De decorontwerper is geen ster zoals een modeontwerper of een architect, hij of zij staat in dienst van het programma.

Daarom is wellicht niet algemeen bekend hoe hoog de kwaliteit van het Nederlands decorontwerp en showdesign is. Of dat Nederlandse stage designers de wereld overvliegen om in andere landen uit te leggen hoe je televisie maakt en om waanzinnige shows in elkaar te zetten. De kruisbestuiving tussen de evenementenbranche en televisie zorgt op dit moment voor veel vernieuwing. Event design voor festivals en concerten vormt al langer een bloeiende sector, met grote aantrekkingskracht op jonge ontwerpers, en de twee vakgebieden groeien elkaar toe. Innovatieve licht- en videotechnieken worden vaak in eerste instantie toegepast en uitgetest bij een dj-set voordat ze ook op tv te zien zijn. Terwijl op televisie het decor daardoor naar de achtergrond verdwijnt, verrijzen op festivals juist weer uitzinnige bouwwerken. Er gebeurt veel in het vakgebied en internationaal is Nederland daarin toonaangevend.

Zeker als het gaat om decors voor het Eurovisie Songfestival is Nederland in het verleden trendsettend geweest. De bewegende decors van Roland de Groot van 1970, 1976, 1980 en 1984 hebben destijds het programma een flinke en hard nodige opfrisser gegeven. Het laatste Songfestivaldecor van Roland de Groot was in Luxemburg, dat land erkende in 1984 dat ze niet beschikte over de nodige kwantiteit en kwaliteit om zo’n grote productie te doen. De NOS werd erbij gevraagd vanwege haar goede reputatie op het gebied van televisieproductie en decorontwerp. Die historische reputatie van Nederland als tv-design- en productieland is na de privatisering hoog gehouden door een aantal commerciële producenten. Nederlandse tv-formats en decors staan wereldwijd hoog aangeschreven en ook voor de kostenefficiënte manier van produceren is in het buitenland uiteraard interesse.

Wellicht is dit de ESF-organisatie ontgaan, maar dat zegt dan meer over de kwaliteiten van dit team, dan over de kwaliteiten van Nederlandse decorontwerpers.

Willen ze het überhaupt?

De kans om een decor te maken dat door tweehonderd miljoen mensen wereldwijd gezien wordt, komt niet vaak binnen bereik van een Nederlandse ontwerper. Het is een geweldige eer bovendien om je land en je vakgebied bij een groot publiek onder de aandacht te brengen. Maar zitten Nederlandse ontwerpers wel te springen om deze opdracht?

De stap van een grote Nederlandse klus naar een productie op het niveau van het ESF is groot. Dat heeft niet te maken met de fysieke omvang of complexiteit van het decor. Wat dat betreft verschilt het Eurovisie Songfestival als programma niet zo heel erg van De vrienden van Amstel live (voorbeeld), om eens een programma te noemen waar ook flink uitgepakt wordt en elk nummer een eigen look and feel krijgt. Ahoy wordt ook niet groter, zelfs niet voor het Eurovisie Songfestival. En alle Nederlandse decorontwerpers hebben wel eens een decor in Ahoy neergezet, dus dat kan helemaal geen belemmering vormen.

De uitdaging zit ook niet in budget. Dat is bekend: het decorontwerp is niet Europees aanbesteed en dus is het bedrag onder de anderhalve ton. Dat is een schijntje op de totale begroting van 26,5 miljoen, maar toch een flink bedrag voor een decor. Of valt dat mee?

Voor die anderhalve ton eist de opdrachtgever waarschijnlijk veel, heel veel. Hoewel details over de opdrachtverlening (nog) niet openbaar zijn gemaakt, is het waarschijnlijk dat er een half jaar fulltime werk in zit. Dat vormt een grote aanslag op beschikbaarheid, zeker voor eenpitters. Het Eurovisie Songfestival is eervol en prestigieus, maar het betekent ook lange tijd geen enkele andere opdracht aannemen.

Waarom kost deze opdracht zoveel meer tijd en toewijding dan andere televisieprogramma’s of grote shows? Voor het antwoord moeten we niet naar de stage designers kijken, maar naar de opdrachtgever.

Een veilige keuze

De uitdaging voor de opdrachtgevers van het ESF zit hem in het kijkersaantal. Mag je in Nederland tevreden zijn met twee miljoen kijkers, naar het Eurovisie Songfestival kijken tweehonderd miljoen mensen en daar kun je best een beetje zenuwachtig van worden. Heel begrijpelijk dat je dan uiterste toewijding en maximale beschikbaarheid vraagt van alle betrokkenen. Heel begrijpelijk ook dat je een gigantisch productieteam optuigt, alles uiterst zorgvuldig met alles en iedereen doorpoldert en elk snippertje nieuwe informatie gebruikt om aandacht te vestigen op het programma en hoe belangrijk en leuk het allemaal niet is voor Nederland.

Heel begrijpelijk dat je ook kijkt naar afbreukrisico. Hoe groot is de kans dat een opdrachtnemer slaagt? Iemand die al zes maal een Eurovisie Songfestivaldecor ontwierp zal het de zevende maal ook wel lukken, toch? Een veilige keuze. Pijnlijk voor Nederlandse decorontwerpers, dat wel.

De pijn zit niet in het mislopen van een leuke opdracht. Een pitch verliezen, dat hoort erbij. De pijn zit erin dat de organisatie zich niet hard heeft gemaakt voor een decor van eigen bodem. Dat er met twee maten gemeten wordt. Blijkbaar vindt het voltallige Nederlandse Eurovisie Songfestivalteam zichzelf wel geschikt voor deze klus, maar gunnen ze hun collega’s van decorontwerp het niet om in de internationale spotlights te staan. Het is de decorontwerpers gewoon niet gegund.

Waarom is mij volstrekt niet duidelijk. Maar ik kom er nog wel achter.

Grootste decoropdracht in Nederland in 40 jaar niet gegund aan Nederlandse ontwerpers

Met de keuze voor de Duits/Amerikaanse Florian Wieder als designer voor het Eurovisie Songfestival in Rotterdam slaat de Nederlandse organisatie de plank volledig mis.

Voor alle disciplines is gezocht naar het beste van het beste uit Nederland. Alleen voor decorontwerp kiest de organisatie een zwaargewicht uit het buitenland die al zes maal eerder in verschillende landen een Eurovisiedecor neer mocht zetten.

Nederlandse decorontwerpers grijpen ondertussen mis.

In tegenstelling tot hun vakbroeders van regie, lichtontwerp en geluidsontwerp moesten zij het in een internationaal uitgezette competitie opnemen tegen internationale partijen als het bureau van Wieder. Het uitschrijven van een wedstrijd voor ontwerpopdrachten is op zich niet ongebruikelijk, maar zeker niet verplicht. Het had de organisatie vrij gestaan om decorontwerp niet aan te besteden maar in te huren, zoals bijvoorbeeld voor de disciplines regie, lichtontwerp en productie is gebeurd. En ook bij een niet-openbare aanbesteding kan de opdrachtgever drempels opwerpen, bijvoorbeeld om plaats van vestiging of taal als selectiecriterium op te nemen. Bij de tender voor het grafisch ontwerp koos de organisatie er expliciet voor om alleen Nederlandse ontwerpers uit te nodigen.

Dat is meten met twee maten. Waarom geldt alleen voor decorontwerp een hogere, internationale lat? Ik heb de NPO, NOS en AVROTROS gevraagd om op deze vraag te reageren.

Andere landen is het in het verleden wel gelukt om een ‘eigen’ decorontwerper te kiezen, dus waarom zou het Nederlandse team dat niet voor elkaar kunnen krijgen? Waarom hebben de leden van het ESF-team de nek niet uit willen steken?

Het persbericht legt de nadruk op het innovatieve en typisch Nederlandse karakter van het stage design. Eerlijk gezegd zie ik geen stage design, alleen een hoop licht. Hoe het decor van Wieder “een visitekaartje is voor Nederlandse creativiteit en media-innovatie?” Ik snap hem niet…

Ik publiceer later vandaag een uitgebreider artikel met de mogelijke oorzaken die aan deze blamage ten grondslag kunnen liggen. Hopelijk ook met een reactie van het ESF-team.

Hier het persbericht van de NPO: Decorontwerp Eurovisie Songfestival 2020 gepresenteerd

Eurovisie Songfestival huisstijl: toen en nu

Donderdagochtend onthulde de Nederlandse Eurovisie Songfestival-organisatie de grafische identiteit voor het Eurovisie Songfestival 2020. Het beeldmerk visualiseert de deelnemende landen vanaf het moment dat ze gingen deelnemen aan het songfestival. In een video (zie verderop in dit stuk) wordt het visueel uitgelegd. De datavisualisatie-specialisten van CLEVER°FRANKE zijn verantwoordelijk voor het ontwerp. 

Uit het persbericht: “Het beeldmerk borduurt voort op de vormgeving van drie voorafgaande edities van het Eurovisie Songfestival die in Nederland gehouden werden in 1970, 1976 en 1980.” Een mooi moment om Frans Schupps Eurovisie Songfestival-vormgeving er weer eens bij te pakken. Ik sprak ook met Ben Prins, hij is als design manager bij de ESF-organisatie verantwoordelijk voor de uitvoering van alle Songfestival-vormgeving.

Beeld via NPO.nl

Ben Prins, design manager Songfestival
Ben Prins loopt na zijn studie aan de AVK|St.Joost stage bij de NOS en blijft. Hij is designer/animator bij NOS op 3 en onderhoudt als een soort artdirector de online huisstijl van de NOS. Nu richt hij zich volledig op het ESF, hoewel hij ook de online huisstijl van de NOS nog onder zijn hoede heeft. Als design manager zorgt hij ervoor dat alle ESF-uitingen een samenhangende look & feel hebben. Het Songfestival is meer dan de drie live-shows, het is een evenement met randprogrammering, plus een marketing-operatie voor Rotterdam en Nederland. In dat kader is er merchandise te maken en overleg te voeren met Rotterdam city-marketing. Hoewel Ben zelf ook ontwerpt, worden voor de grotere opdrachten, zoals de televisie-animaties, het vullen van de schermen in het decor en de merchandise externe bureau’s ingeschakeld. Vervolgens is Ben de persoon die de uitvoering coördineert en er voor zorgt dat alles in lijn is met de huisstijl. 

Ben heeft een drukke week achter de rug als afgelopen donderdagochtend vroeg de eerste beelden en persberichten online komen. “Het is een hele opluchting en ik ben er heel trots op. We hebben een goed verhaal neergezet. De kleuren en vlaggen in de datavisualisatie vertellen het verhaal van de oorsprong van het festival, de basisgedachte van landen bij elkaar brengen zit er in. En waar ik trots op ben is dat het echt onderscheidend is, heel grafisch, flat design noem ik het. Dat zie je niet veel op televisie en zeker niet de laatste jaren bij het Songfestival. Wat het ook echt Dutch Design maakt is de intelligentie in het ontwerp. Over alles is nagedacht.” 

Meer over het ontstaan en de betekenis van het ontwerp is te lezen in het persbericht van CLEVER°FRANKE en bij Dezeen.com. Thomas Clever, een van de oprichters van het bureau noemt daar de fraaie vormgeving van eerdere edities: “The Eurovision Song Contest has seen some very exciting identities, design applications and spectacular decors. I think a lot of people tend to focus on the kitsch and the latter is not often recognised.” Hoewel hij geen namen en jaartallen noemt, ga ik er vanuit dat hij het over de Nederlandse edities heeft, met de baanbrekende bewegende decors van Roland de Groot en het fraaie logo van Frans Schupp.

Ik vind de link naar de geschiedenis van het Songfestival en in het bijzonder de verwijzingen naar de huisstijl van Frans erg leuk. Was dat een uitgangspunt in de ontwerpopdracht? Ben: “Nee, we hebben oude edities bekeken, maar nooit gedacht van; laten we iets doen wat op dat specifieke jaar lijkt. Toen we op weg waren met CLEVER°FRANKE zagen we de overeenkomsten in de vorm, kleuren en de vlaggen, het tweedimensionale. Het logo van Frans is daarnaast ook intelligent; de muzieknoten, de beweging, er zit een goed verhaal achter en daar streven wij ook naar. Die overeenkomsten sterkte ons in de gedachte dat we op de goede weg zaten. Het was dus geen uitgangspunt, maar stuurde wel een beetje.”

En wat vind Frans ervan? “Ik heb de video gezien en ik vind het fantastisch. Geweldig hoe de vlaggetjes zo bij elkaar komen. Ik was bang dat het misschien glimmend zou worden of iets in die richting, maar het is ziet er perfect grafisch uit, heel eigentijds. Het is ingetogen, maar wel opmerkelijk. En het verhaal is ook heel goed.”

Frans Schupp, grafisch ontwerper bij de NOS, 1963 – 1995
Frans Schupp begon in 1963 op de afdeling grafisch ontwerp van de NTS, de afdeling die alle leaders en vormgeving voor televisieprogramma’s en omroepverenigingen verzorgde. De NOS was tot 1988 naast zendgemachtigde ook een facilitair productiebedrijf, compleet met een eigen ontwerp afdeling. Omdat de NOS voor het Songfestival haar beste beentje voor wilde zetten, kwamen de opdrachten vervolgens op de tekentafels van de beste krachten van de afdelingen decorontwerp en grafisch ontwerp. Bij Roland de Groot en Frans Schupp dus.

Schupp had zich eind jaren zestig bewezen met onder meer Toppop, dat niet alleen vooruitstrevend en opvallend vormgegeven was, maar wat ook een buitengewoon intensieve productie was. Elke week creëerde hij nieuwe titelkaarten, miniaturen van gips, fotomontages, leaders, trucages om de studio-optredens van grote internationale artiesten op te luisteren. Ook het Songfestival zou een buitengewone inzet vergen en had vanwege de 400 miljoen internationale kijkers voor de NOS een hoog afbreukrisico.

Frans: “Waarom ze bij mij kwamen? Kijk, ik maak er geen kunstwerk van. Ik kan de sfeer van een programma goed vangen. Of je iets voor de VARA maakt of voor de KRO of het Songfestival, dat is allemaal iets heel anders. Ik kan me goed verplaatsen in de opdrachtgever, uitzoeken wat de bedoeling is. Ik denk dat ze mij daarom vroegen. En ik begreep ook dat mensen in het buitenland het snel moesten snappen, het moest direct herkenbaar zijn. Ik had een paar schetsen gemaakt. Regisseur Theo Ordeman en productieleider Warry van Kampen wezen al snel naar het logo opgebouwd uit de muzieknoten in rood, wit, blauw: ‘dat wordt het’. Het ging allemaal heel soepel.”

Pitch
De opdrachtverlening voor grafisch en decorontwerp verloopt sinds de privatisering van de NOS wel anders. Voor beide disciplines worden tegenwoordig vaak pitches uitgeschreven. Ben: “We hebben twaalf partijen uitgenodigd om te pitchen, waarvan er elf uiteindelijk meededen. Dat was een hele brede selectie; van eenpitters tot de grote reclamebureau’s. Nederlandse partijen natuurlijk, Dutch design was een belangrijk uitgangspunt. Los van de vraag of eenpitters zo’n grote opdracht aan zouden kunnen, wilden we zelfstandig ontwerpers wel de kans geven, het gaat uiteindelijk om dat ene fantastische idee. Het werd CLEVER°FRANKE, een wat groter bureau bekend om hun datavisualisaties. Met hen zijn we door gaan ontwikkelen.” 

Ben: “Het was niet zo dat CLEVER°FRANKE het ontwerp neerlegde en zei: ‘dit is het, punt.’ Het ontwerp is van hun, maar het is in samenwerking met ons ontstaan. Ik heb mee helpen kneden. Getest hoe de voorstellen uitpakken als je ze toepast, ben zelf aan de slag gegaan om de stijl te leren kennen en heb de ideeën overlegd met alle teams bij ons. Het was best een strijd. Sietse Bakker, die veel affiniteit en ervaring met vormgeving heeft, en ik hebben de flat design kar getrokken. Vanaf het begin was iedereen het er wel mee eens dat dit Songfestival anders moest worden, dat we er echt een Nederlands stempel op moesten drukken: onderscheidend en vernieuwend. Wat dat betreft stonden de neuzen dezelfde kant op.” 

“Maar je hebt binnen de Songfestivalorganisatie te maken met verschillende visies van de teams, als belangrijkste het showteam, want die maken het hoofdproduct. Om hen mee te nemen in flat design, daar waren wel wat extra gesprekjes nodig. Het is een nieuwe richting, omdat 3D nu zo de norm is voor televisie, hebben we het moeten laten zien, voorbeelden gemaakt om te laten zien dat het kan. Daarbij is ook de achtergrond belangrijk geweest [blauw met lichtbundels vanuit het midden op de jaren dat Nederland won], dat heeft wel die diepte en licht en is meer in de lijn met de Songfestivalstijl van de laatste jaren. Daar zit de ruimte. We zijn nu met animators verder aan het experimenteren hoe deze huisstijl in de show toegepast kan worden.”

Ontwerpsysteem
Frans kreeg in 1970 zijn instructies rechtstreeks van regisseur en productieleider, verder klaarde hij de klus in z’n eentje. Naast de titelkaarten voor de liedjes en titelkaarten voor de opening (deze in-camera animatie is hier te zien, hierboven enkele screenshots), kwam er vooral veel drukwerk bij kijken. “Het was de zoete inval, dan moest er weer een uitnodiging ergens voor komen, of een toegangsbewijs, bagagelabel, etensbon, meestal in meerdere variaties en alles drietalig. Ik had een systeem bedacht waardoor ik snel veel verschillende variaties kon maken. Met steunkleuren, de clichés van het logo en de verhoogde cliché’s die het logo in papier stanste, verschillende papiersoorten kon ik behoorlijk snel en goedkoop werken. Want het mocht niet te veel kosten. Dat verklaarde voor een deel de uniforme stijl, deels was dat ook de stijl van toen, denk aan de huisstijlen van Wim Crouwel en Total Design.”

Frans: “In 1976 mocht ik uitpakken, het mocht ‘blits’ en meer ‘show’ zijn. De wereld was heel anders dan in 1970 en de vormgeving veranderde mee. Voor de opening maakten we een animatie op film, bij Wim Gomez op 16mm film, beeldje voor beeldje. Om dat toch een beetje snel en efficiënt te doen gebruikten we een affiche met zwarte achtergrond met het logo en het kader van vlaggen eromheen. We sneden de vlaggetjes er tussenuit en schoven ze vervolgens millimeter voor millimeter tevoorschijn. Het zal voor ontwerpers van nu wel als het tijdperk van de stroomtrein klinken! Tegenwoordig zal er waarschijnlijk nauwelijks nog drukwerk aan te pas komen, het meeste zal digitaal zijn. Dat woord kende ik toen nog niet!”

Frans: “Er werd in 1976 helemaal niet over geld gesproken. Op alles wat ik voorstelde, kreeg ik te horen: ‘leuk, doe maar!’ Full-colour, spiegelend zilvergrijze inkt, foto’s, gekke formaten. Zo hebben we een soort kleurenwaaier gemaakt met het programma. Er waren twee versies, één met foto’s en informatie over de componist, en we maakten ook een versie met lege velden waar de landen hun punten in konden noteren. Dat werkte niet echt, maar we hebben het wel gemaakt, een heel gedoe hoor. Ik had toen overigens wel hulp, een stagiair Verburg en assistent Ton Overmars.”

Van scherm tot tramhalte
Hoe zit dat met alle uitingen die voor mei vormgegeven moeten worden? Ben: “Dat is de afgelopen veertig, vijftig jaar denk ik heel veel meer geworden. Vorige week donderdag hadden we ‘De Grote Inventarisatie’, we hebben de lijst gemaakt met alle dingen die we moeten gaan maken. Gelukkig zijn er in het team veel mensen die al langer bij het ESF meelopen en dus weten wat we straks in Ahoy aan ruimtes moeten aankleden. Het is helaas niet zo dat de EBU een kant-en-klare lijst heeft, we moeten het wiel zelf opnieuw uitvinden. Het is veel, van merchandise – denk hoodies, tasjes, keychains – tot bushokjes en complete trams. En natuurlijk op het scherm, in de uitzending zelf; idents, bumpers. In lettergrootte 9 is de lijst drie pagina’s lang en er komen nog steeds dingen bij.”

Ook bij Frans kwamen steeds nieuwe opdrachten binnen. “Veertien dagen voor de uitzending van 1976 kreeg ik er nog een klusje bij. Roland had weer een bewegend decor gemaakt, een hele toestand en iedereen bij de NOS was er druk mee, ze konden er niets meer bij hebben. De Vereniging der Nederlandse Bloemisterij had net als in 1970 aangeboden om bloemen aan te leveren, die zouden in de hal van het Congrescentrum komen en ik werd gevraagd om dat vorm te geven. Een vijver met een levensgrote uitvoering van het logo, met een fontein erin en dan al die bloemen. Het mocht allemaal wat kosten hoor. Carel Enkelaar, destijds hoofd van NOS Televisie, maakte er echt een feestje van.” De hal is goed in beeld na de openingsfilm met beelden van Madurodam en dansende hippiemeisjes (op YouTube te zien).

In 1980 was rol van Frans bescheidener. Zijn ronde logo uit 1970 en 1976 bleef in gebruik als onderdeel van een woordmerk en hij ontwierp een boek. Frans: “Dat was voor een deel een jubileumboek met overzichten en foto’s van de afgelopen 25 jaar. Het tweede deel bevatte praktische informatie: het reglement, telefoonnummers van hulpdiensten, heel overzichtelijk allemaal. Ebbenhorst, de pr-man van de NOS organiseerde dat en had er veel werk aan, ik natuurlijk ook. Als ik het nu zie had ik het misschien anders gedaan, maar alle logo’s van de deelnemende landen zo op de omslag, dat was wel een goede oplossing. De illustraties in het boek zijn gemaakt door mijn collega Johan Volkerijk.” Bij de vormgeving van de show werd Frans verder niet betrokken. Zijn beeld- en woordmerk is aan het begin en eind wel te zien, maar verder zien we electronisch titels – zeer modern voor die tijd – die volgens de aftiteling zijn verzorgd door ene Godske Holck Bruun.

Ingetogen
Kijkt Frans eigenlijk naar het Songfestival? “Ik moet zeggen dat ik wel eens wat jaren overgeslagen heb, maar afgelopen editie heb ik het wel gezien. Mijn vrouw vind het zo druk, ze wordt er tureluurs van, maar ik begrijp het wel. Dat hoort nu zo. Eigenlijk heeft Roland dat ingezet met zijn bewegende decors. Ik weet niet wat voor trucs ze tegenwoordig allemaal gebruiken, maar van het decor zie je niet veel meer. Ik verwacht dat Nederland het in mei wat rustiger gaat doen, natuurlijk wel met gebruik van alle moderne gereedschappen, maar meer ingetogen. Bedenk wel, je praat nu met iemand van 82 die niet meer zo goed op de hoogte is van alles wat nu kan. Ik ga in mei kijken, dat is zeker.”

Frans is dan wel 82, maar hij zou best wel eens gelijk kunnen krijgen. Het persbericht stelt dat: “het design de visuele basis vormt voor de drie shows en het evenement in Rotterdam.” Dat zou kunnen betekenen dat we een plat decor krijgen: denk een podium met een grote LED-wall en verder alles grafisch ingevuld met video- en augmented content. Of betekent het dat we ook qua decor een verwijzing naar vroeger kunnen verwachten? Komt er weer een echt, fysiek en visueel aanwezig ruimtelijk ontwerp in Ahoy te staan? Met alle nadruk op Dutch Design en deze gedurfde, out of the box keuze voor een datavisualisatie-bureau, zijn mijn verwachtingen in ieder geval hooggespannen. Volgende week meer…

Met dank aan Erwin Voorhaar van Beeld en Geluid

Wie o Wieder?

Nog 200 dagen tot de grote finale van het Eurovisie Songfestival (ESF). Voor het eerst sinds 40 jaar in Nederland. Voor het eerst in 40 jaar weer een kans om de wereld te laten zien wat ‘wij’ aan televisie- en designtalent in huis hebben.

Dat is in ieder geval de missie die de Nederlandse ESF-organisatie de dag na de overwinning van Duncan Laurence in een persbericht naar buiten bracht. Het Eurovisie Songfestival zal “een visitekaartje worden van Nederlandse creativiteit en media-innovatie”. Dat statement had vermoedelijk iets te maken met het ‘wat moet dat allemaal wel niet gaan kosten’-gemopper dat al losbarstte voordat Duncan überhaubt één stap in Tel Aviv had gezet. Op deze manier komt de aanzienlijke investering van (grotendeels publiek geld) tenminste nog ten goede aan de Nederlandse creatieve industrie. Economisch nut, daar valt niets tegen in te brengen.

Mooi, dacht ik, een Nederlandse decorontwerper krijgt dit jaar een kans om zich via het ESF internationaal te profileren! Goed voor de internationale positie van Dutch design ook. Dat gaat al lekker, maar zo’n extra zetje kan geen kwaad. Als we kijken naar de samenstelling van het creatieve team gaat het helemaal de goede kant op: er zijn Nederlandse regisseurs, een Nederlandse lichtontwerper, Nederlandse sounddesigners, een Nederlandse technisch producent en zo verder. Ook in de selectieleidraad bij de tenders voor leveranciers van het fysieke decor, als ook de tenders voor led-schermen, lampjes tot en met beveiliging en catering, laat de organisatie een duidelijke voorkeur blijken voor Nederlandse aanbieders (zie paragraaf 4.14 op pagina 16 over taal). De voortekenen voor Nederlandse stagedesigners zijn gunstig.

Of niet? De resultaten uit de laatste tien jaar geven minder reden tot nationalistisch optimisme.

Florian Wieder

Als je in de recente geschiedenis van ESF-decors duikt, kun je niet om Florian Wieder heen. Hij ontwierp sinds 2011 maar liefst zes maal voor het ESF. Wie is deze Florian Wieder en hoe is hij min of meer de vaste ESF-ontwerper geworden?

Wieder werkt sinds halverwege de jaren negentig als decorontwerper in Duitsland. Hij is verantwoordelijk voor televisiedecors van bijvoorbeeld de Duitse versies van All You Need Is Love en X Factor. In 2005 opent hij een kantoor in Los Angeles en lukt het hem om voet aan de grond te krijgen in de Verenigde Staten. Na het binnenhalen van de decoropdracht voor de MTV Awards in 2007 gaat het snel en nestelt hij zich stevig in de internationale top. Naast Amerikaanse en Duitse tv-shows verzorgt hij production design of creative production voor liveshows van internationale artiesten als Jennifer Lopez en Beyoncé (zie verder zijn IMDb– en Wikipedia-pagina).

Het ESF komt in 2011 binnen zijn bereik als Lena Meyer-Landrut de editie van 2010 wint. En dan is Wieder natuurlijk dé aangewezen persoon. In Düsseldorf zet hij een indrukwekkend decor neer waarvoor hij de Deutsche Fernsehpreis toegekend krijgt. In de jaren daarna mag hij vervolgens ontwerpen voor de ESF-edities in Azerbeidzjan (2012), Oostenrijk (2015), Portugal (2018) en Israël (2019).

De Zweden en de Denen

Florian Wieder heeft niet het alleenrecht op ESF-decors. Het lukt Denemarken (2014) en Zweden (2013 en 2016) om een decorontwerper uit eigen land naar voren te schuiven. Het decor voor Denemarken van Claus Zier is mijn persoonlijke favoriet. Een decor dat met een zeer sobere basisvorm en veel technisch vernuft wat mij betreft de toon zou moeten zetten voor Rotterdam 2020. Ook de Zweedse decors, vooral die van 2016, oogstten internationaal veel lof. Dit laatste ontwerp van Frida Arvidsson en Viktor Brattström werd gezien als gedurfd en spannend, met zeer aanwezige ruimtelijke elementen, veel lagen en diepte, en een uitgebreid scala aan licht- en videomogelijkheden.

Ook het afgelopen jaar is er een poging gedaan om tegen Wieder op te bieden, ditmaal echter zonder succes. De uitslag en enkele wetenswaardigheden over de tender lekten uit en zo weten we dat uit zeven inschrijving de voorstellen van de Israëlische Forma Studio (geleid door Maya Hanoch, die in 1999 het ESF-decor voor Israël ontwierp) en die van Florian Wieder als favorieten overbleven. Beide werden gevraagd om een tweede voorstel in te dienen, waarna een professionele commissie het ontwerp van Wieder koos. Hanoch was niet blij: “We are very disappointed by this decision.  They told us that the two designs were excellent. We did a spectacular stage design for Eurovision. Eurovision is happening in Tel Aviv and should be shaped by the Israelis.” Ik ben het eens met Hanoch, het ESF is een zaak van nationale trots. Het zou een blamage zijn voor Nederland, voor Dutch design, als het dit jaar ook niet zou lukken.

Wanneer en hoe?

Net als in Israël zal een tender uitgeschreven zijn voor het decorontwerp. Die voor decorbouw staat trouwens online (op TenderNet), maar de tender voor decorontwerp is – bij mijn weten – nergens te vinden en er is dus helaas verder niets te zeggen over hoe deze tender is opgesteld, wat de selectiecriteria zijn, hoe de tender verspreid is en wie er ingeschreven hebben.

Als het Nederlandse team ongeveer dezelfde planning volgt als in Israël dan zal het besluit waarschijnlijk rond deze tijd vallen. Want vorig rond deze tijd lekte de keuze voor Wieder uit. In andere jaren koos de organisatie ervoor om de naam van de stagedesigner pas begin december te onthullen. Dan is het voorlopig ontwerp verder uitgewerkt en gaan de voorbereidingen van start. De eerste beelden zien we in de regel pas veel later, als in april begonnen wordt met de bouw.

Hoe zal de onthulling van het decor of de ontwerper ervan gaan? Als het een Nederlandse ontwerper wordt verwacht ik in december toch minstens een kwartier zendtijd in De Wereld Draait Door. Voor de onthulling van de slogan werd op 23 oktober immers ook ruim de tijd genomen en decorontwerp is natuurlijk minstens zo interessant, kostbaarder bovendien. En als het toch weer Wieder wordt? Dan verwacht ik een stille trom. Knappe spindoctor die een keuze voor een Duitse designveteraan kan verkopen als het “visitekaartje voor Nederlandse creativiteit en media-innovatie”.

We wachten af…

UPDATE 30-10: Ik loop achter op het ESC-nieuwtjescircus. Sietse Bakker liet 25 oktober bij RTL Boulevard al weten dat het decor van de Eurovisiesongfestival is al rond is: “We hebben zelfs al stiekem gekozen. Als je een decor kiest ga je daarna dat uitwerken met technische tekeningen en lichtontwerpen. Je moet al snel een keuze maken. Die keuze hebben we al gemaakt en gaan we binnenkort bekend maken.”

Voorlopig geen nieuwe uitzendingen Sesamstraat

Het mooie kinderprogramma Sesamstraat dreigt voorgoed te stoppen. Eind 2015 verdween het programma van de televisie, maar online weten jonge kinderen (en hun ouders) het programma niet goed te vinden. Het is vanwege de Amerikaanse licentiekosten en hoge productiekosten een duur programma om te maken. De NPO besloot daarom de komende twee jaar geen nieuwe opnames meer te maken. Het programma blijft bestaan, maar zal samengesteld worden uit oude liedjes en fragmenten.

Voor Vorm van vermaak (2011) zochten Roy en ik ter illustratie van de grote verscheidenheid aan illustratie- en animatiestijlen en -technieken voorbeelden met opruimen, poetsen en wassen als onderwerp. Op (YouTube zijn nog veel meer animaties over alle mogelijke onderwerpen te vinden, bekijk ze hier.)

En dit schreven Roy en ik in Vorm van vermaak (2011) over Sesamstraat:

SESAMSTRAAT: NOS, NPS, NTR, vanaf 1976 

Sesamstraat is van oorsprong een Amerikaans programma. Met een duidelijk opvoedende taak; ouders hebben niet altijd meer de tijd om hun kinderen verhaaltjes voor het slapengaan te vertellen, en leerzame spelletjes te spelen met hun peuters en kleuters. Sesamstraat neemt die taak op zich, met een mix van korte sketches met poppen en acteurs, liedjes en verhaaltjes. Het blijkt een succesvolle formule die in veel landen aanslaat en in 1976 start de Nederlandse versie. Er komt een Nederlandse Sesamstraat, een echte straat met het winkeltje van Sien. Verder is er een Nederlandse Pino en de hond Tommie. Een deel van de poppenfilmpjes, zoals Bert en Ernie komen rechtstreeks uit Amerika – met Nederlandse stemmen. De rest van de liedjes, versjes en verhaaltjes zijn van Nederlandse bodem. 

Een illustrator die vanaf het begin voor Sesamstraat werkt, is Jet Boeke. Haar illustraties van Dikkie Dik met teksten van Arthur van Norden zijn echt bedoelt als verhaaltjes voor het slapen gaan. Ze plakt ze in grote kartonnen boeken. Die worden door een van de acteurs (meestal Frank Groothof) in Sesamstraat aan kinderen voorgelezen. Op haar website vertelt Boeke: ‘Nadat de Dikkie Dik-prentenboeken een paar jaar op televisie verschenen waren, kwam er vraag naar in de boekwinkels. De mensen zien het op de tv en denken dan dat die prentenboeken ook te koop zijn, natuurlijk’. De Dikkie Dik verhaaltjes worden zo echte prentenboeken. 

Daarnaast maakt Sesamstraat veel gebruik van de illustratoren van de NOS Grafische Afdeling. De teksten (er werken voor Sesamstraat zo’n 60 verschillende tekstschrijvers) komen binnen bij Hans de Cocq en die verdeelt ze weer onder zijn collega’s (Henk Vermolen, Arie Teunissen, Johan Volkerijk, Ton Holst en hijzelf) en studenten die stage lopen op de afdeling. Het is geen haastklus: Sesamstraat-opnames zijn maar een paar keer per jaar. Op dat moment neemt het team alle geschreven scènes, liedjes en verhaaltjes op. Daarna voegt de redactie de korte filmpjes samen op thema tot echte afleveringen. Het kan dus goed dat een ouder filmpje opnieuw gebruikt wordt en dat een nieuw gemaakt filmpje pas een jaar later op de televisie is. 

Monique Korteweg neemt in 1992, als De Cocq met pensioen gaat, de coördinatie van Sesamstraat over. Ze werkt voornamelijk met freelancers. Christa Moesker, Georgien Overwater en Wouter van Reek bijvoorbeeld zijn ontwerpers waar ze vaak liedjes en verhaaltjes geeft. ‘Ik weet dat het goed is en ze hebben alle drie een unieke stijl,’ aldus Korteweg. De persoonlijke stijl van de illustrator of animator is het belangrijkste, de mate van beweging in hun werk is ondergeschikt. ‘Ik vraag een illustrator vaak: wat wil je laten bewegen? Dat geeft een heel ander resultaat dan wanneer je een animator vraagt een animatie te maken; dan beweegt gelijk alles. Voor kinderen hoeft het namelijk niet allemaal zo druk. Hele eenvoudige animaties staan veel dichterbij de belevingswereld van kinderen. Die knippen ook poppetjes uit en bewegen ze op dezelfde manier’. De verscheidenheid aan vormen en stijlen prikkelt bovendien de smaak en de fantasie van kinderen. Sesamstraat heeft dus ook op esthetisch vlak een opvoedende rol. 

Sesamstraat heeft geen aftiteling. Korteweg: ‘De kinderen zien al de hele dag overal tekst die ze niet begrijpen. Maar niet in Sesamstraat, want dat is hun programma’. 

ESF NL 2020

Het was tot het laatste moment spannend, maar het is Duncan gelukt! Het Eurovisie Songfestival komt naar Nederland. Wat een unieke kans voor Nederland om te laten zien wat we in huis hebben aan creativiteit en innovatie, maar ook hoe efficiënt wij hier televisie kunnen maken.

Afgelopen jaren hebben veel gastlanden delen van de productie van het Songfestival internationaal uitbesteed. De Duitse artdirector Florian Wieder mocht bijvoorbeeld al vijf maal het decor ontwerpen. Wat zou het zonde zijn als AVROTROS, NPO en NOS de boel zo uit handen zou geven. Gelukkig blijkt uit het persbericht van gisteren dat ze dat niet van plan zijn.

Persbericht AVROTROS/NPO/NOS, 19 mei 2019

Hoe gaat het nu verder? Zoals in verschillende interviews en artikelen al naar voren komt: het is een grote klus (‘een jaar is eigelijk te kort’) en het gaat ook wat kosten. Er gaan verschillende bedragen de rondte, en een gastland kan het natuurlijk zo duur maken als ze willen, maar de ondergrens zal vermoedelijk zo’n vijftien miljoen zijn.

Op het eerste gezicht lijkt dat een gigantisch bedrag – is het ook – voor slechts drie shows. The Royal Bank of Scotland rekende het uit en RTL Z Nieuws vertaalde dat naar de Nederlandse situatie. Voor 15 miljoen zou je bijvoorbeeld 2.600 afleveringen van kunnen RTL Z Nieuws kunnen maken.

Nu is dat wel een appels-met-peren vergelijking. Een nieuwsprogramma kan het af met een tamelijk eenvoudig decor, weinig draaidagen, kleine studio, redactie en crew. En Heel Holland Bakt is een leuk programma, maar het is niet meer dan een tent op een grasveld. Bij een muziekshow komt wel ietsjes meer kijken. De vergelijking met The Voice Of Holland snijdt wel hout, daarvan kun je zeggen dat de benodigde faciliteiten en middelen min of meer overeenkomen met die van een Eurovisie Songfestival. Voor één Songfestival kun je 41 afleveringen van The Voice Of Holland maken. Nog steeds een dure grap, niet?

Laten we eens kijken naar de opbrengsten in de vorm van kijkcijfers. Hoeveel mensen bereik je met een productiebudget van 15 miljoen? Naar de twee halve finales en de finale keken in 2017 (de cijfers van 2018 waren nog niet bekend toen ik onderstaand tabelletje maakte) wereldwijd 186 miljoen mensen. Als je dat vergelijkt met de totale hoeveelheid kijkers van 41 afleveringen The Voice Of Holland dan is het Eurovisie Songfestival ineens helemaal geen slechte investering. Overigens blijkt dan dat RTL Z Nieuws qua kosten per kijker het niet veel beter doet dan Flikken Maastricht, een productie waar een grote cast en crew een hoop draaidagen mee zoet is.

Ik wil maar zeggen, televisie maken kost geld. Drama is duur, show- en muziekprogramma’s zijn duur. Als het Nederland lukt om voor 15 miljoen 186 miljoen kijkers te bereiken dan is dat een topprestatie en een geweldige boost voor de internationale profilering van de Nederlandse audiovisuele sector.

ESF 1958 – 2019

In 1958 was Nederland gastland van het Eurovisie Songfestival. Decorontwerper Fokke Duetz kreeg de eer het decor te ontwerpen, dat bestond uit een podium voor het orkest en een mini-podiumpje voor de optredende artiest. Om de sfeer van het liedje of de vertegenwoordigde natie te onderstrepen kreeg elk liedje een eigen achterwandje.

Anno 2019 krijgt ook elk land een eigen ‘achterwandje’. Dat bestaat dit jaar uit 12 verticale draaibare LED-schermen die tezamen een scherm van 36 meter lang en 12 meter hoog met maar liefst 16.998.976 pixels vormen (Eurovision by numbers). Gelukkig komt de invulling daarvan niet op het bordje van één ontwerper. Elk land heeft een eigen team creatives en regisseurs met een uitgekiend draaiboek.

Bij de repetities bleek dat het Nederlandse team achter Duncan Laurence, namelijk mentor Ilse de Lange, regisseur Hans Pannecoucke en lichtontwerper Ignace d’Haese, er nog niet helemaal uit was (“Het licht moet helemaal uit”). Ik ga met samengeknepen billetjes zitten kijken deze donderdag (voor de tweede halve finale) en zaterdag (Finale), want het nummer maakt een goede kans!

Het decor, wat natuurlijk uit veel meer elementen bestaat dan de draaiende verticale schermen, is ontworpen door Florian Wieder. Deze Duitse production designer heeft al vijf maal eerder een Eurovisie-decor mogen ontwerpen, namelijk die van 2018, 2017, 2015, 2012 en 2011 (hier is een mooi foto-overzichtje te zien). In dit filmpje vertelt hij over de inhoudelijke uitgangspunten van zijn zesde ESF-decor.

Jan Marie Pet, de onbekende tv-pionier

Waar een website al niet goed voor is! Zo kwam er op een artikel over Jan (Marie) Pet een reactie van zijn zoon Louis Pet. Daardoor kunnen we nu een van de televisie- en decorpioniers van het eerste uur uit de vergetelheid halen.

Uiteraard was Jan Pet nooit in de vergetelheid geraakt bij zijn zoon Louis en zeker niet bij zijn vrouw Elisabeth (overleden in 2003), maar ook zij hebben hem maar kort gekend. Jan Pet overleed immers in 1956, niet lang na de geboorte van Louis. Ik ging op bezoek bij Louis in Leiden waar hij vertelde wat hij via zijn moeder wist over zijn vader en ik vertelde ondertussen het een en ander over wat ik ontdekt had over de decorafdeling waar zijn vader in de jaren vijftig werkte. Hieronder een verslag van dat gesprek.

Zelfportret Jan Marie Pet. Collectie Louis Pet

Louis Pet vertelde me over het bijzondere echtpaar waar Jan Marie Pet het eerste kind van is. Het gaat te ver om de hele familiegeschiedenis hier uit de doeken te doen, in het kort: Jan Cornelis Louis Bernard Pet en Maria Hubenet zijn volle neef en nicht en trouwen op jonge leeftijd als Marie zwanger blijkt. Op 15 januari 1922 wordt Jan Marie Pet geboren en hij krijgt later nog een zusje, Gerda. Vader J.C.L.B. Pet promoveert in 1940 als stedenbouwkundige en werkt na de Tweede Wereldoorlog aan de wederopbouw in Rotterdam, alvorens hij een aantal internationale posities bekleedt in onder meer Indonesië en Suriname (bron: Het Nieuwe Instituut). Het is geen gelukkig gezin, vader is volgens de overlevering een onbehouwen man, grof en beledigend en beide echtelieden gaan op amoureus gebied hun eigen gang wat in 1951 tot een scheiding en voor en na de scheiding nog voor allerlei dramatische verwikkelingen zorgt.

Van de jeugd van Jan Marie Pet is verder niet veel bekend, hij groeit op in Rotterdam en doorloopt daar vermoedelijk de kunstacademie (Rotterdamse Academie). Zo rond 1940 (18 jaar oud) zal hij begonnen zijn als reclame-tekenaar. Er bestaan nog enkele van zijn ontwerpen voor Calvé, een kauwgummerk en diverse automerken. Ondertussen trouwt zijn zus Gerda Pet met ingenieur Cornelis (Cees) Johannes Mol die in 1951 benoemd wordt als hoofd van de Technische Dienst van de NTS. In de geschiedschrijving van de televisie wordt Cees Mol weinig genoemd, want het werkelijke technische pionierswerk in de studio wordt verricht door zijn ondergeschikte − en latere opvolger − Pieter de Vlaam. Desondanks zal het gierend personeelstekort bij de NTS Cees Mol niet ontgaan zijn en zo komt Jan Marie Pet via zijn zwager bij de NTS terecht. Dat is in ieder geval volgens Louis en mij het meest aannemelijke scenario.

Wat is dan de situatie bij de NTS Decorafdeling? In oktober 1952 zit Peter Zwart behoorlijk omhoog, vertel ik aan Louis. Hij heeft sinds enige maanden een vaste aanstelling bij de NTS als decorontwerper en als hoofd van de Decorafdeling, maar hij heeft, net als andere afdelingen, grote moeite om geschikt én bereid personeel te vinden. Jac Hey werkt sinds het begin als assistent van Zwart, maar hij heeft op dat moment geen vaste betrekking en wordt rechtstreeks ingehuurd door de omroepen, wat voor alle betrokkenen een onduidelijke en onwenselijke situatie is. Er zijn al enkele sollicitanten opgeroepen en afgevallen. Zo heeft sollicitant Mulders proefgedraaid, maar hij blijkt ongeschikt en sollicitant Hafmans trekt zijn sollicitatie in omdat de werkkring hem te zwaar lijkt (zie ook deze blogpost).

Over sollicitant Jan Pet is Peter Zwart wél te spreken en Pet laat zich blijkbaar niet afschrikken door de hoge werkdruk. Zwart beveelt hem aan bij het bestuur en in de NTS-notulen van 18 oktober 1952 is te lezen dat Rengelink aan zijn mede-bestuursleden meedeelt dat Jan Pet een aanstelling krijgt als assistent decorafdeling. Na twee maanden proeftijd volgt in januari een vast contract met een beloning volgens ‘klasse III normaal’ wat neerkomt op een salaris van 294,58 gulden per maand. Jac Hey krijgt trouwens op hetzelfde moment ook eindelijk een vast contract als decorassistent en verdient ongeveer hetzelfde.

Vrij direct na zijn aanstelling blijkt hoe welkom de extra handen zijn op de decorafdeling. In het archief van Peter Zwart is een lovende brief te vinden van Siebe van der Zee, hoofd van de AVRO tv-sectie. Hij schrijft: “Keer op keer prijzen wij ons gelukkig op Uw medewerking aan onze programma’s te mogen rekenen. Wat U voor de uitzending van jongstleden dinsdag gedaan hebt, heeft echter onze stoutste verwachtingen overtroffen: U woekerde met de ruimte, Uw uitvoering was zeer verzorgd en … alles werd stipt op tijd afgeleverd. Nu U bewezen hebt wat er al zo uit deze studio te halen is peinzen wij inmiddels over nog meer scènes, nog meer changementen! Zoudt U Uw assistenten, de Heren Hey en Pet, willen dankzeggen voor de wijze waarop zij U bij het uitvoeren van deze zware taak ter zijde stonden.” (Brief van 28 oktober 1952 van S.K. van der Zee aan P. Zwart, archief Peter Zwart/NIBG)

Nu de experimentele periode ten einde is en een handvol televisiemakers hebben laten zien wat er allemaal mogelijk is met het nieuwe medium, neemt het enthousiasme van de tv-secties toe. De ambities worden groter en elke maand sneuvelt een record. Rondedans der vriendelijkheid bijvoorbeeld, de uitzending waar Van der Zee hierboven zijn lof over uitspreekt, speelt zich in maar liefst tien verschillende scènes af. Dat betekent dat Zwart, Hey en Pet in het piepkleine Irene-studio’tje tien verschillende decors moeten realiseren. Dat gebeurt deels tijdens de uitzending zo vertelt een journalist die erbij was: “Spannend, hoe tegen het einde van elke scène uit alle hoeken en gaten mensen aansluipen om op de seconde waarop de de scène was geëindigd en een trucbeeld of een stukje film als overgang werd ingeschakeld, op decorstukken en camerakabels af te springen, gedurende in hoogspanning verlopende seconden te sjouwen en te slepen, en zich dan weer, wanneer de ijlings verklede acteurs in het decor verschenen verdekt op te stellen, sprongbereid voor het volgende changement.” (“TV-spel van dinsdagavond werd uit chaos geboren”, auteur, krant en datum niet bekend. Knipsel uit archief Peter Zwart/NIBG)

Hoewel Jan Pet dus zeer welkom is op de decorafdeling om te helpen met bouwen, decoreren en changeren van decors, is het eigenlijk niet voldoende om aan de groeiende behoefte aan decor tegemoet te komen. De afdeling blijft nog jaren onder grote druk werken en ook Jan Pet zal net als de andere tv-makers van het eerste uur dag en nacht aan het werk zijn geweest. En dan is er nog al het grafische werk, wat veel tijd kost en waar weinig eer aan te behalen is. Elk programma heeft een aankondiging en een aftiteling nodig, programma-onderdelen worden gemarkeerd door tussentitels of illustraties en ook in drama-producties gebruikt men soms grafisch werk (in plaats van filminlassen) bij scène-overgangen a.k.a. decorchangementen. Het lijkt er sterk op dat deze taak aan Jan Pet toekomt.

Louis heeft namelijk een flinke stapel tekeningen van zolder gehaald met precies dit soort grafisch werk. Het meerendeel is met de hand getekend en gekalligrafeerd. Opvallend is dat Jan Marie Pet enkele malen collages met fotografie – waarschijnlijk geknipt uit tijdschriften of boeken – heeft gemaakt, want dat zien we de jaren erna eigenlijk niet. En hij gebruikt een tot dusver weinig bekend NTS-embleem op twee aankondingstitels. Dit logo kende ik alleen van enkele bewaard gebleven brieven uit deze periode en het is interessant om te zien dat het ook op televisie is toegepast. Een puzzelstukje in de geschiedenis van de NTS-huisstijl erbij!

Omdat er uit de beginjaren van de televisie bijna geen titelkaarten bewaard zijn gebleven, ging ik er altijd vanuit dat ze na gebruik weggegooid werden. Maar nu blijkt, hebben toch een stuk of zestig titels – waarschijnlijk een kleine fractie van wat Jan Pet in twee jaar gemaakt heeft – hun weg terug naar Jan Pet gevonden. Misschien omdat hij vaak aanwezig was bij opnames en ze zelf mee naar huis nam, misschien wel met het oog op hergebruik. Zo zit er in de stapel ook een mogelijk voor dat doel in stukken gesneden titelrol.

Het ontbreken van goed georganiseerde productieprocessen en de dislocatie van NTS is vermoedelijk nog een reden dat er maar zo weinig origineel grafisch werk en decortekeningen bestaan. Het archief met decortekeningen van Peter Zwart ‘begint’ bijvoorbeeld pas halverwege 1954 wanneer hij een eigen atelier krijgt en zijn taken ingeperkt zijn tot decorontwerp. Dat er met deze stapel van Jan Pet nog zo’n zestig tekeningen bewaard zijn gebleven uit 1953 en 1954 is dus écht bijzonder te noemen.

Waarom bleven deze tekeningen bewaard? Op een bepaald moment, waarschijnlijk als hij nog in Rotterdam woont, ontmoet Jan Marie Pet Elisabeth Lore de Jong en op 20 januari 1954 trouwen ze. Niet lang daarna wordt hij ziek. Dat weten we omdat het NTS-bestuur op 25 mei een schrijven van Jan Pet ontvangt waarin hij het bestuur bedankt voor de fruitmand die hij in het ziekenhuis ontving. Niet veel later is Jan Pet toch weer aan het werk gegaan bewijzen enkele grafisch ontwerpen die te dateren zijn en een serie decorontwerpen voor de uitzending van de VARA op 10 december 1954.

Mogelijk zijn deze decorontwerpen een proeve van bekwaamheid voor Jan Pet want rond dezelfde tijd worden sollicitanten opgeroepen voor de functie van decorontwerper (notulen TCC 11-12-1954). KRO-regisseur Jan Castelijns beveelt de heer Th. Meyer aan die in de experimentele tijd van Philips in Eindhoven decors heeft ontworpen, en tegelijkertijd introduceert producent Karel van Lochem de Cinetone-artdirector Fokke Duetz bij Peter Zwart en Diensthoofd Arie van den Dool. Duetz valt in de smaak en zijn aanstelling wordt in januari 1955 door het Dagelijks Bestuur van de NTS besproken. Duetz vraagt een hoog salaris en Rengelink stelt voor om hem een half jaar in dienst te nemen, want “tegen die tijd is vermoedelijk meer bekend omtrent de heer Pet” (notulen DB 12-1-1955). Het lijkt er dus op dat bij het bestuur zowel Duetz als Pet in aanmerking komen voor de openstaande vacature voor decorontwerper.

Want Jan Pet was net als Peter Zwart een veelzijdig man. Louis vertelt dat er veel vrij werk, schilderijen, aquarellen en tekeningen bewaard zijn gebleven, hij ontwierp en maakte bijvoorbeeld zijn eigen meubels en dat Jan Pet ook een talentvol beeldhouwer was, bewijzen twee beeldhouwwerken die Louis me liet zien.

In februari 1955 wordt echter duidelijk dat Jan Pet ernstig ziek is, zo is na te gaan uit enkele besprekingen in de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur (11-2-1955 en 28-3-1955). Het leek aanvankelijk te gaan om een ontsteking in de rug, maar deze werd steeds erger en ontpopte zich tot huidkanker. Zijn behandelend arts in Utrecht raadde hem aan om zich zo spoedig mogelijk naar de Universiteitskliniek in Bonn te begeven voor een verdergaande behandeling. Daarop is Jan Pet inderdaad naar Bonn gereisd, maar zonder daarover de medisch adviseur van het Personeelsfonds te raadplegen en dat was fout. Er ontstaat in de vergaderingen discussie over de vraag of de behandelingskosten wel of niet vergoed moeten worden na deze fout, maar men is geneigd tot coulance en besluit dat het Personeelsfonds een derde van de kostbare behandeling en verpleging in Bonn betaalt.

In Bonn krijgt Jan Pet vermoedelijk een destijds nog redelijk nieuwe vorm van chemotherapie toegediend en er lijkt nog hoop te zijn op genezing. In juni 1955 stuurt hij een komisch briefje, zogenaamd uit China, aan zijn NTS-collega’s waarin hij schrijft “graag gauw weer terug in Bussum wil zijn”. In juli bevalt Elisabeth van Jan Louis Pet, terwijl vader Jan in Bonn behandeld wordt. Hij reist op en neer en is misschien nog wel een enkele keer terug aan het werk gegaan, maar zijn ziekte verslechtert.

In een schetsblok legt Jan Pet zijn omgeving tijdens zijn verblijven in Bonn vast: het ziekenhuis, Elisabeth, zichzelf en zijn behandeling. In abstracte tekeningen probeerde hij zich volgens Elisabeth een voorstelling te vormen van wat er kwam na de dood. Hij was niet gelovig, ook niet gelovig opgevoed, maar hij dacht wel dat er iets was.

Op 18 januari 1956 overlijdt Jan Pet, niet thuis, zoals hij en Elisabeth graag wilden, maar met veel pijn in het ziekenhuis in Naarden. Zijn zuster Gerda bracht hem daar naartoe op een moment dat Elisabeth niet thuis was. Na het overlijden leidt die actie, alsmede de eerder genoemde drama’s in relationele sfeer tussen de vader en moeder van Jan Pet tot ruzie en verwijdering tussen het gezin van Elisabeth, de ouders van Pet en de familie Mol. Dat verhindert dat zoon Louis via zijn familie meer over zijn vader te weten kan komen. Misschien is dat ook de reden dat moeder het beeld van Jan Pet voor haar zoon idealiseerde en romantiseerde, vermoedt Louis. Omdat het leven van Jan Pet zo vroeg eindigde bewaarde Elisabeth alles. Het reclametekenwerk, het vrije werk en dus een flinke stapel grafisch werk voor televisie.

Overigens deden de NTS-collega’s van Jan Pet wel hun best om het gezin te steunen en de herinnering aan Pet levend te houden voor moeder en zoon. In de eerste plaats was toneelmeester Wil van Hoorn aangewezen als toeziend voogd, want een vrouw alleen met een kind, dat kon toen nog niet. Hij hield zich, wellicht op verzoek van Elisabeth afzijdig, maar bijvoorbeeld Jac Hey en Jan van der Does trokken met de jonge Louis op. Hey nam hem mee zeilen of mee naar de studio’s om naar opnames van kinderprogramma’s te kijken en Louis bleef logeren bij Jan van der Does en ‘tante Nancy’. Ook andere collega’s zoals Hans Christiaan van Langeveld kwamen wel eens op bezoek, kan Louis zich herinneren. Over zijn vader spraken ze heel omzichtig, maar op deze manier bleef het gezin nog een beetje verbonden met het werk van hun overleden echtgenoot en vader.

Bewijzen van een meer dan collegiale band tussen Jan Pet en Peter Zwart heb ik niet kunnen vinden. Zwart noemt Jan Pet niet, of heel spaarzaam in interviews uit die tijd en over die tijd. Zeker als je bedenkt hoe regelmatig en uitvoerig de vriendschap tussen Peter Zwart en Fokke Duetz wordt genoemd en beschreven, kunnen we wel aannemen dat Pet en Zwart verder geen hechte vrienden vrienden waren. Ze deelden een veelzijdigheid en misschien ook interesse voor mystiek, maar hun persoonlijkheden lagen waarschijnlijk te ver uiteen.

Willy van Hemert is een van de weinigen die zijn herinneringen aan Jan Pet op schrift heeft gesteld. Volgens de moeder van Louis kwam Van Hemert vaak persoonlijk even langs bij Jan Pet, om te kijken of zijn naam wel groot en duidelijk genoegd op de aankondiging en aftiteling kwam, voegde ze er dan schertsend aan toe. Van Hemert omschrijft Jan Pet in zijn televisieherinneringen als volgt:

“Jan Pet was een merkwaardige stille jongeman, bij wie je niet snel aansluiting vond. Hij hield niet van kletsen, wel van een gesprek. Hij praatte veel over de dood, hij maakte surrealistische schilderijen, dweepte met Jeroen Bosch, maar vooral met Klee, Kandinsky en Picasso. Soms was hij wekenlang weg. Er was iets geheimzinnigs aan de hand. Ik wist niet wat. Er werd niet over gepraat. Hij was nog erg jong, nog maar pas getrouwd. Hij heeft het me ten slotte toch verteld. Er woonde in Duitsland een specialist, die hem misschien kon genezen. Maar het was te laat. Hij was niet bang voor de dood. Hij geloofde in De Droom. Hij stierf aan huidkanker. Alleen een paar mensen van het eerste uur zullen zijn naam herinneren, een stille, dappere man.” (Uit Willy van Hemert, Bekijk het maar: televisieherinneringen, 1977)


Hieronder zijn de titelkaarten van Jan Pet te zien, geordend op genre. Waar mogelijk heb ik op basis van de afbeelding of titels preciezere (uitzend)data gezocht, maar veel data en titels zijn nog onduidelijk. Suggesties en aanvullingen zijn welkom…

Nieuws en actualiteitenprogramma’s

De meeste titels zijn gemaakt voor wat ik voor het gemak even nieuws- en actualiteitenprogramma’s noem. Dat waren geen journaals of talkshows zoals we die nu kennen, maar eerder losse filmreportages, soms aan elkaar gepraat door een presentator of omroepster, maar ook wel afzonderlijk tussen twee andere studio-programma’s uitgezonden. Ook qua nieuwsgehalte waren deze reportages niet te vergelijken met het huidige nieuws. Van onverwachte actuele ontwikkelingen bestond vaak geen bewegend beeld en filmbeelden van de andere kant van de wereld deden er lang over om Bussum te bereiken. De NTS-reportagewagens werden op pad gestuurd naar geplande gebeurtenissen, zoals de tewaterlating van een schip of een lokale feestdag. 

  • Binnenlands nieuws
  • Buitenlands nieuws
  • Sport
  • Speelfilm

Er zijn een viertal titels bewaard gebleven met speelfilms als onderwerp. Mogelijk zijn deze titels gebruikt ter aankondiging van Simon van Collems filmreportages die hij vanaf 1953 maakte.

Aan- en afkondigingen overige programma’s

Verder zijn er een aantal titelkaarten of stukken van titelrollen gewaard gebleven die voorafgaande en na afloop van studioprogramma’s of reportages zijn gebruikt. Daarvan is de Pauze-titel natuurlijk opvallend. Die pauzes gingen er overigens wat minder gemoedelijk aan toe dan deze illustratie suggereert. Juist voor de decor-medewerkers was het aanpoten om alle changementen in de studio uit te voeren.